Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1276

Datum uitspraak1998-05-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21942
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/21942 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : burgemeester en wethouders van de gemeente *P aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 16 september 1997 op bezwaarschrift soort belasting : parkeerbelasting/invorderingskosten naheffingsaanslag : nummer *1, kenteken *xx mondelinge behandeling : op 23 april 1998 te Harderwijk door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier waarbij verschenen : *A, medewerker van de afdeling financieel beleid en belastingen van de gemeente *P, namens de ambtenaar waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel bij aangetekende brief d.d. 25 maart 1998 opgeroepen op het adres *a-weg 123 te *Z gronden: 1. Het hof acht de stellingen van belanghebbende aannemelijk, dat hij op 31 maart 1997 geen naheffingsaanslagbiljet op zijn aan de *b-weg te *P geparkeerde voertuig met bovenvermeld kenteken heeft aangetroffen, alsmede dat in de (in fotokopie overgelegde) aanmaning d.d. 16 juni 1997 van de gemeente *P niet is vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar tegen de betreffende naheffingsaanslag kan worden ingesteld. 2. Bij (tweede) aanmaning met dagtekening 18 augustus 1997 van de gemeente *P is belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van de nageheven parkeerbelasting en van de kosten van de naheffingsaanslag - totale kosten f 65,50 - alsmede van invorderingskosten ten bedrage van f 10,--. In deze brief is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid, dat hij op de voet van artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen bezwaar kan indienen tegen de kosten van de aanmaning. 3. Het hof merkt de kennisneming door belanghebbende van de aanmaning van 18 augustus 1997 aan als de eerste kennisneming door belanghebbende van de onderhavige naheffingsaanslag. De dagtekening van deze tweede aanmaning heeft derhalve te gelden als dagtekening in de zin van artikel 22j aanhef en sub a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) en de brief d.d. 25 augustus 1997 van belanghebbende, welke brief volgens medededeling van de ambtenaar in het vertoogschrift op 27 augustus 1997 ter secretarie is ingekomen, als bezwaarschrift tegen het aanslagbiljet. 4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingediend. De bestreden uitspraak, waarbij belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn in zijn bezwaar niet ontvankelijk is verklaard, dient te worden vernietigd. 5. De ambtenaar heeft ter zitting meegedeeld, dat de invorderingskosten ten bedrage van f 10,--, gezien de omstandigheden van het onderhavige geval, dienen te vervallen. 6. Belanghebbende stelt, dat hij aan zijn betalingsverplichting voor wat betreft de parkeerbelasting heeft voldaan door ter plaatse f 7,50 in een parkeerautomaat te deponeren doch dit kaartje in zijn zak te hebben gestopt omdat hij meende en kon menen, dat er sprake was van bewaakt parkeren. Bij de ingang van het parkeerterrein stond een persoon die aangaf aan welke kant van het terrein hij zijn auto moest parkeren. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift een fotokopie van een parkeerkaartje overgelegd, 7. Belanghebbende maakt naar het oordeel van het hof evenwel niet aannemelijk, dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Het door belanghebbende overgelegde parkeerkaartje levert op zich voor die stelling onvoldoende bewijs. 8. De stelling van belanghebbende, dat hij heeft gedwaald omtrent de wijze waarop van de betaling kon blijken, namelijk door het parkeerkaartje met de bedrukte voorzijde goed zichtbaar op het dashboard van zijn auto te leggen, wijst het hof van de hand. Indien belanghebbende na voldoening van de parkeerbelasting een geldig parkeerkaartje zou hebben verkregen zou hij, zoals ook uit het door hem overgelegde kaartje blijkt, hebben kunnen weten, dat het parkeerkaartje (ten behoeve van controle) goed zichtbaar achter de voorruit van de auto dient te worden geplaatst. Ook de instructies op de ter plaatse opgestelde parkeerautomaten laten daarover, naar het hof uit eigen wetenschap bekend is, geen onduidelijkheid bestaan. Het hof laat daarbij nog in het midden of belanghebbende ook niet anderszins met een dergelijke handelwijze bij betaald parkeren door middel van parkeerbelasting inmiddels bekend zou kunnen zijn. 9. Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; - verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar; - verstaat dat de ambtenaar de beschikking inzake de invorderingskosten ten bedrage van f 10,-- alsnog vernietigt; – handhaaft de naheffingsaanslag; – gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 45,– te vergoeden; Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 7 mei 1998 door mr Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 mei 1998