Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1286

Datum uitspraak1998-03-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0178
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 96/0178 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 30 januari 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 20 december 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking d.d. 26 juni 1995, kenmerk *, van de inspecteur waarin hij belanghebbende voor de personenauto met het Duitse kenteken * wel de vrijstelling, bedoeld in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, heeft verleend, maar niet de door belanghebbende verzochte vrijstelling, bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit; Gezien de overige stukken, waaronder de notities van het namens belanghebbende bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, enige door de inspecteur bij de mondelinge behandeling overgelegde bescheiden en een briefwisseling met partijen naar aanleiding van door het hof bij belanghebbende ingewonnen schriftelijke inlichtingen ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, onder 2e, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden; Gehoord ter zitting van 4 maart 1997 te Arnhem * woordvoerster van belanghebbendes gemachtigde *, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep belanghebbendes bezwaar tegen gemelde beschikking is afgewezen; Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt de inspecteur te gelasten een vrijstelling op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit af te geven, terwijl de inspecteur concludeert de uitspraak waarvan beroep te bevestigen; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende is per 1 januari 1994 aangesteld als Geschäftsführer/Directeur Verkoop van *A GmbH te *Q naast een fungerende Geschäftsführer/Directeur Verkoop in verband met diens beoogde pensionering in het najaar van 1995. De GmbH heeft belanghebbende de omstreden personenauto ter beschikking gesteld. Hij mag de auto ook voor privé-doeleinden gebruiken. (1.2) In zijn functie moest belanghebbende rapporteren aan de Algemeen Directeur van de GmbH die tevens Algemeen Directeur was van de moedervennootschap *A N.V. te *Z. (1.3) Belanghebbende maakte deel uit van het managementteam van de GmbH. Hij bezat geen aandelen in de GmbH en maakte geen deel uit van haar raad van commissarissen. Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel was hij bevoegd de GmbH te vertegenwoordigen; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft 1. of belanghebbende terecht bepleit dat de auto hier te lande feitelijk door de GmbH werd gebruikt, en 2. of de inspecteur aan belanghebbende de gevraagde vrijstelling, bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit terecht heeft geweigerd, omdat belanghebbende als werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en de GmbH in beginsel invloed kon uitoefenen op de beslissing in welk land de auto werd geregistreerd; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: (2.1) De door de inspecteur nader overgelegde bescheiden kunnen tot de gedingstukken worden gerekend. (2.2) De Algemeen Directeur *B stond boven belanghebbende. (2.3) Hij verzoekt aanhouding voor nadere bewijslevering. Door de inspecteur: (3.1) Hij verwijst naar de uitspraak d.d. 10 februari 1997, nummer 96/0142, van de eerste enkelvoudige belastingkamer van het hof te Arnhem en naar overlegde bescheiden inzake een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het arrest d.d. 29 januari 1997, nummer 31 592, van de Hoge Raad en de geschiedenis van de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit. (3.2) Belanghebbende is geen gewone werknemer van de GmbH. Hij behoeft alleen overleg te voeren met de Algemeen Directeur en is verantwoording schuldig aan de algemene vergadering van aandeelhouders; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) De GmbH heeft de auto aan belanghebbende ter beschikking gesteld mede voor gebruik voor persoonlijke doeleinden. Daarmee is aan de eis gesteld in artikel 1, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 voldaan. Belanghebbendes opvatting dat de GmbH de auto feitelijk gebruikt, omdat hij de auto als werknemer gebruikt, is onjuist. (4.2) Belanghebbende maakt door overlegging van schriftelijke verklaringen 1. van *B, ten tijde van belanghebbendes indiensttreding Algemeen Directeur van de GmbH, 2. van *C, huidig Algemeen Directeur van de GmbH, en 3. van belanghebbende zelf aannemelijk, dat in dit geval de Algemeen Directeur van de GmbH en niet belanghebbende zelf bevoegd was te beslissen en in feite heeft beslist in welk land de belanghebbende ter beschikking gestelde auto werd geregistreerd. (4.3) Daaraan doet niet af hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd omtrent de positie van belanghebbende als Geschäftsführer/Directeur Verkoop van de GmbH, die bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen en deel uitmaakte van haar managementteam. Proceskosten (4.4) Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2½ x ƒ 710,– x 1 = ƒ 1.775,–; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de daarbij gehandhaafde beschikking; Verleent aan belanghebbende de gevraagde voorwaardelijke vrijstelling bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992; Veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.775,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 31 maart 1998 door mr Smit, raadsheer, plaatsvervangend lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 1998