Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3732

Datum uitspraak1999-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers98/1809 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Opleggen boete is vervolging van strafbaar feit a.b.i. art. 15.1 IVBPR (zie vglbaar NA 1999, 431)
2. Verplichting om reïntegratieplan in te dienen bij uitvoeringsorgaan.


Uitspraak

434 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT Reg. nr: 98/1809 WAO UITSPRAAK van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen: Stichting A te B, eiseres het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), gevestigd te Amsterdam, verweerder 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE. Bij besluit van 17 juli 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 maart 1998, waarbij aan eiseres een boete van f 500,- is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van een reïntegratieplan ten behoeve van C, ongegrond verklaard. Namens eiseres is tegen dat besluit op 21 augustus 1998 beroep bij deze rechtbank ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 23 september 1998. Verweerder heeft op 26 oktober 1998 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Namens eiseres zijn op 12 mei 1999 nog stukken overgelegd. Het geding is gevoegd behandeld met de gedingen met de registratienummers 98/1487 WAO, 98/1895 WAO, 98/1492 WAO, 98/2529 WAO en 98/1808 ZW behandeld ter zitting van 28 mei 1999, waar eiseres, daartoe ambtshalve opgeroepen bij gemachtigde, is verschenen bij mr A.C.M. van de Molen, directiesecretaris bij Commit Arbo B.V. te De Meern. Verweerder heeft zich, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen bij gemachtigde, doen vertegenwoordigen door mr A.J.G. Lindeman, juridisch medewerker bij het districtskantoor te Utrecht van GAK Nederland B.V. 2. OVERWEGINGEN. Feiten. C, werkneemster van eiseres, is op 29 september 1997 ongeschikt geworden tot het verrichten van haar arbeid. Door Commit Arbo, de arbodienst van eiseres is een reïntegratieplan gezonden naar Cadans Uitvoeringsinstelling B.V.. Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. heeft het reïntegratieplan doorgezonden naar GAK Nederland B.V., waar het op 15 januari 1998 is ontvangen. Op het reïntegratieplan zijn de volgende stempels geplaatst: - Ingekomen 31 dec 1997 P + P LOG; - Ingebracht 16 jan 1998; - Cadans gegevens Logistiek (0?) jan 1997. Verweerder heeft bij brief van 26 januari 1998 aan eiseres meegedeeld dat het reïntegratieplan niet tijdig is ontvangen, dat verweerder daarom verplicht is een boete op te leggen van f 500,- en dat van een boete kan worden afgezien wanneer eiseres een deugdelijke grond kan aanvoeren voor het niet tijdig indienen van het reïntegratieplan. Bij brief van 5 februari 1998 is door Commit Arbo namens eiseres meegedeeld dat in de publicatie van GAK Nederland B.V. betreffende de reïntegratieplannen staat dat een reïntegratieplan dient te worden ingezonden op de eerste dag van de veertiende week van arbeidsongeschiktheid en dat Commit Arbo op 22 december 1997 het reïntegratieplan aan GAK Nederland B.V. heeft gestuurd, zodat aan de verplichting ingevolge artikel 38 van de Ziektewet (ZW) is voldaan. Commit Arbo heeft aangegeven dat sprake is van een tijdige indiening van het reïntegratieplan althans van een deugdelijke grond voor het niet tijdig indienen ervan. Door GAK Nederland B.V. is bij brief van 5 februari 1998 aan Commit Arbo meegedeeld dat in de berichtgeving aan de werkgevers als uiterste inzenddatum voor het reïntegratieplan is genoemd de eerste dag nadat de arbeidsongeschikt-heid dertien weken heeft geduurd. Voorts heeft GAK Nederland B.V. bij die brief aangegeven dat hij geen beleidsruimte heeft om af te zien van de boeteregelingen. Van een boete kan alleen worden afgezien als sprake is van een deugdelijke grond of een dringende reden en uit de brief van 5 februari 1998 van Commit Arbo kan niet worden opgemaakt dat hiervan sprake is. Bij besluit van 4 maart 1998 heeft verweerder aan eiseres een boete van f 500,- opgelegd en aangegeven dat dit bedrag binnen 6 weken na dagtekening van dat besluit moet zijn voldaan. Namens eiseres is tegen dit besluit op 8 april 1998 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Standpunten van partijen. Namens eiseres is in beroep onder meer het volgende aangevoerd. - Het reïntegratieplan is op 17 december 1997, derhalve tijdig, naar Cadans Uitvoeringsinstelling verzonden en is daar waarschijnlijk in verband met de feestdagen blijven liggen, zodat het eerst op 5 januari 1998 bij GAK Nederland B.V. is ingekomen. - Artikel 71a van de WAO is niet overtreden, nu dit artikel alleen verplicht tot het indienen van een reïntegratieplan gelijktijdig met de aangifte van arbeidsongeschiktheid en niet tot het indienen van dat plan binnen de termijn als genoemd in artikel 38, eerste lid, van de ZW. Verweerder stelt zich onder meer op het standpunt dat het reïntegratieplan 17 dagen te laat is ingediend. Verweerder acht in dit verband doorslaggevend de datum van ontvangst door GAK Nederland B.V. en niet de datum van ontvangst door Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. Aangezien het reïntegratieplan uiterlijk op 29 december 1997 ingediend had moeten zijn, is volgens verweerder artikel 71a van de WAO, zoals dit luidde tot 31 december 1997 (hierna: artikel 71a (oud) van de WAO), overtreden. Voorts is het beleid dat GAK Nederland B.V. voerde van 26 november 1997 tot 31 december 1997, inhoudende dat bij een termijnoverschrijding van niet meer dan 10 dagen geen boete werd opgelegd, van toepassing. Gelet hierop zou in het geval van eiseres een boete van f 1000,- opgelegd moeten worden. Omdat echter bij het primaire besluit op grond van het Besluit een boete van f 500,- is opgelegd, is verweerder van mening dat laatstgenoemde boete opgelegd moet worden. Beoordeling van het geschil. De rechtbank is - anders dan eiseres - van oordeel dat zowel artikel 71a, eerste lid (oud), van de WAO, als ook artikel 71a, eerste lid, van de WAO, zoals dat luidde van 31 december 1997 tot 31 december 1998 (hierna: artikel 71a (nieuw) van de WAO), niet slechts verplicht tot het gelijktijdig met de aangifte van arbeidsongeschiktheid overleggen van een reïntegratieplan. Aan de verwijzing in die bepaling naar artikel 38, eerste lid, van de ZW, bevattende een termijn voor die aangifte, te weten uiterlijk op de eerste dag nadat de arbeidsgeschiktheid 13 weken heeft geduurd, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere betekenis worden toegekend dan dat van een te late indiening sprake is indien de in artikel 38, eerste lid, van de ZW genoemde termijn is verstreken. Voorts volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 71a, tweede lid (oud), van de WAO, als ook uit artikel 71a, vierde lid (nieuw), van de WAO dat bij het niet nakomen van de in het eerste lid genoemde verplichting een boete kan worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiseres uiterlijk op 29 december 1997 een reïntegratieplan had moeten indienen, zodat vanaf 30 december 1997 sprake was van het niet nakomen van de in artikel 71a, eerste lid, van de WAO opgenomen verplichting. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat in beginsel artikel 71a (oud) van de WAO van toepassing is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank slechts anders, indien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit inmiddels een ander, voor eiseres gun- stiger, wettelijk regime van toepassing zou zijn. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het IVBPR, waarin is bepaald dat, indien na het begaan van het strafbaar feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, de overtreder daarvan dient te profiteren. Het opleggen van een boete dient naar het oordeel van de rechtbank als de vervolging van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 15 van het IVBPR te worden aangemerkt. In artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bovenvermeld beginsel eveneens vastgelegd. Op grond van artikel 71a, tweede lid (oud), van de WAO zou aan eiseres een boete van f 1000,- moeten worden opgelegd. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven dat door GAK Nederland B.V. namens hem van 24 november 1997 tot 1 januari 1998 het beleid werd gevoerd dat eerst bij meer dan 10 dagen te laat indienen van een reïntegratieplan een boete werd opgelegd. Daargelaten of voor verweerder ruimte bestond om een dergelijk beleid te voeren is de rechtbank van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel met zich brengt dat verweerder dit beleid ook ten aanzien van eiseres dient toe te passen, indien zou blijken dat eiseres het reïntegratieplan vóór 1 januari 1998 heeft ingediend. Op grond van de op het reïntegratieplan geplaatste stempels gaat de rechtbank ervan uit dat het reïntegratieplan op 31 december 1997 is ontvangen door Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. De rechtbank merkt hierbij op dat zij het aannemelijk acht dat het stempel "Cadans logistiek (0?) jan 1997" berust op een vergissing in die zin dat het jaartal 1998 moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat niet de datum van ontvangst door GAK Nederland B.V., maar de datum waarop het reïntegratieplan bij Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. is ingekomen de datum is waarop dat plan aan verweerder is overgelegd. Immers, artikel 71a van de WAO spreekt niet over de verplichting om tijdig een reïntegratieplan in te dienen bij de uitvoeringsinstelling waarbij de werkgever op grond van de Organisatiewet sociale verzekeringen (Osv) 1997 is aangesloten, maar over de verplichting om tijdig een reïntegratieplan in te dienen bij verweerder. Gelet op het feit dat Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. een uitvoeringsinstelling als bedoeld in hoofdstuk 4 , paragraaf 2, van de Osv 1997 is, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank op 31 december 1997 aan haar verplichting ex artikel 71a van de WAO voldaan. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres het reïntegratieplan 2 dagen te laat doch vóór 1 januari 1998 heeft ingediend, zodat op grond van ver- weerders toenmalige beleid geen boete kon worden opgelegd. Het bestreden besluit kan dan ook wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel niet in stand blijven. Gelet op de kostenveroordeling in het geding met registratienummer 98/2529 WAO ziet de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Utrecht, recht doende, verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat het Lisv het door eiseres betaalde griffierecht ad f 420,-- aan haar vergoedt. Aldus vastgesteld door mr J. Ebbens als voorzitter en mrs G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en P.K. Nihot als leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 1999. de griffier: de voorzitter van de meervoudige kamer: R.C. Stijnen J. Ebbens Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.