Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5690

Datum uitspraak2000-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers98/735 VEROR 57
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 98/735 VEROR 57 UITSPRAAK in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 2 juli 1998. 2. Feiten Bij brief van 16 januari 1998 heeft de directeur van de Stadsbank te Apeldoorn (hierna: de Stadsbank) eiseres medegedeeld dat haar verzoek om een schuldregeling wordt afgewezen. Bij brief van 20 januari 1998 heeft eiseres de directeur verzocht om heroverweging van zijn beslissing. Bij brief van 29 januari 1998 heeft de directeur medegedeeld dat de eerdere afwijzing wordt gehandhaafd. Tegen deze beslissing heeft eiseres bij brief van 20 februari 1998 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard conform het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie. 3. Procesverloop Eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelden gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het onderzoek is gesloten met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 4. Motivering 4.1. De Stadsbank is een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in artikel 6 van de Wet op het Consumentenkrediet en is als zodanig opgericht bij besluit van de gemeenteraad van Apeldoorn. Ter uitvoering van artikel 7 van deze wet heeft de gemeenteraad vastgesteld de "Verordening op het beheer van de Stadsbank Apeldoorn 1994" (hierna: de Verordening). Artikel 20 van de Verordening bevat een geschillenregeling. Het tweede lid van dit artikel luidt als volgt: Indien een cliënt zich niet kan verenigen met een besluit dat betrekking heeft op een kredietverstrekking, c.q. een schuldregeling of een aanvraag hiertoe, kan hij achtereenvolgens: a. een aanvraag tot heroverweging richten aan de directeur. Deze aanvraag wordt ingediend binnen 2 weken na de dag waarop de beslissing ter kennis is gekomen van cliënt. De directeur beslist binnen 2 weken nadat de aanvraag tot heroverweging bij de bank is binnengekomen; b. een bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders indien de directeur niet tot heroverweging overgaat of na heroverweging afwijzend heeft beslist; c. een klacht indienen bij de Geschillencommissie Volkskrediet, indien het college van burgemeester en wethouders afwijzend beslist op het ingediende bezwaar. De klacht wordt binnen 6 weken ingediend nadat het omstreden besluit op het bezwaar ter kennis is gekomen van cliënt. 4.2. Verweerder heeft zich, in navolging van de bezwarencommissie, op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevochten beslissing van de directeur van de Stadsbank een privaatrechtelijk karakter heeft en derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep ingevolge de Awb openstaat. De rechtbank acht dit standpunt op zichzelf juist. De onderhavige beslissing van de directeur van de Stadsbank moet ook naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een weigering om een (krediet)overeenkomst met eiseres aan te gaan ten behoeve van een schuldregeling en derhalve als privaatrechtelijk van aard. 4.3. Op grond van voormeld standpunt heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit moet worden afgeleid dat verweerder de brief van eiseres van 20 januari 1998 heeft opgevat als een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:4 van de Awb en met het bestreden besluit heeft beoogd een beslissing op een zodanig bezwaar te nemen. Men kan immers een bezwaar uitsluitend niet-ontvankelijk verklaren op grond van een op artikel 1:3 Awb stoelende redenering, indien men ervan uitgaat dat een bezwaarschrift als bedoeld in de Awb voorligt. 4.4. Nu het bestreden besluit moet worden gezien als een beslissing op bezwaar ingevolge de Awb, staat daartegen beroep bij de rechtbank open. De rechtbank is derhalve bevoegd ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1, tweede lid, van de Awb. 4.5. Omtrent de vraag of verweerder een juiste beslissing heeft genomen overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 1:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat in deze wet onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Artikel 20 van de Verordening biedt de mogelijkheid om een "bezwaarschrift" bij verweerder in te dienen tegen een beslissing (met een privaatrechtelijk karakter) van de directeur van de Stadsbank. Deze bezwaarmogelijkheid betreft onmiskenbaar niet een voorziening als bedoeld in artikel 1:5, eerste lid, van de Awb. Beslissingen van de directeur van de Stadsbank zijn immers geen besluiten van het college van burgemeester en wethouders en ook geen besluiten van een bestuursorgaan. Het gebruik maken van de in artikel 20 van de verordening geboden mogelijkheid een "bezwaarschrift" bij verweerder in te dienen kan derhalve niet worden aangemerkt als het maken van bezwaar als bedoeld in de Awb. Terzijde wordt opgemerkt dat de bezwaarmogelijkheid van artikel 20 van de verordening evenmin kan worden aangemerkt als een vorm van administratief beroep zoals bedoeld in artikel 1:5, tweede lid, van de Awb, aangezien de directeur van de Stadsbank geen bestuursorgaan is en zijn beslissingen geen besluiten in de zin van de Awb zijn. Opmerking verdient voorts dat de in de Verordening opgenomen geschillenregeling - ook waar de mogelijkheid van "bezwaar" bij het college van burgemeester en wethouders wordt geboden - kan bestaan naast de in de Awb geregelde bezwaar- en beroepsprocedure, juist omdat die geschillenregeling geen betrekking heeft op besluiten van een bestuursorgaan. Artikel 20 van de Verordening doorkruist derhalve niet de in de Awb geregelde rechtsbescherming. 4.6. Verweerder heeft een en ander miskend en heeft, door het bezwaarschrift van eiseres in de context van Awb te plaatsen, een onjuiste benadering gevolgd. De brief van 20 februari 1998 van eiseres dient te worden aangemerkt als een "bezwaarschrift" als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder b, van de Verordening en niet als een bezwaarschrift als bedoeld in de Awb. Verweerder heeft meer in het algemeen miskend dat juridische termen - in casu de termen "bezwaar" en "bezwaarschrift" - meerdere betekenissen kunnen hebben, afhankelijk van de context waarin die termen worden gehanteerd. 4.7. Nu niet een bezwaarschrift in de zin van de Awb voorlag, was verweerder niet bevoegd een beslissing op bezwaar op grond van de Awb te nemen. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging. Het beroep is kennelijk gegrond. 4.8. Verweerder dient alsnog het bezwaarschrift van eiseres in behandeling te nemen in het kader van de geschillenregeling van artikel 20 van de Verordening. Indien verweerder tot een afwijzende beslissing komt, ligt het in de rede dat hij eiseres informeert over de mogelijkheid van een klacht bij de Geschillencommissie Volkskrediet. Ten overvloede wordt opgemerkt dat een beslissing van verweerder in het kader van de geschillenregeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, aangezien een dergelijke beslissing niet publiekrechtelijk van aard is. 4.9. Van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is niet gebleken. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het betaalde griffierecht van f 210,- vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, Postbus 205, 7200 AE Zutphen. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2000 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: