Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7772

Datum uitspraak2000-01-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/02598
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger gelegen gebieden hebben belang bij de watergangenstelsels in de lager gelegen uiterwaarden. De in de uiterwaarden gelegen ongebouwde en gebouwde onroerende zaken hebben belang bij de watergangenstelsels in de uitwaarden voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en bij de zomerkaden voor de waterkeringszorg.


Uitspraak

98/02598 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de sector Middelen van het waterschap Vallei & Eem te Amersfoort, verweerder. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 9 juni 1998. Het beroep is aangevuld bij brief van 4 september 1998 van A te Q als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 7 mei 1998 betreffende de aan belanghebbende opgelegde en op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de waterschapsomslag voor het jaar 1997. Na bezwaar tegen de aanslagen zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Ter zitting van 27 augustus 1999 zijn verschenen belanghebbende en zijn vorengenoemde gemachtigde, alsmede B, C, D en E namens verweerder. Op de zitting zijn met instemming van partijen gezamenlijk behandeld de zaken welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de nummers 98/2471, 98/2532, 98/2598 en 98/2713. Ter zitting zijn door de vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, de gemachtigde in de zaak met nummer 98/2713 en B namens verweerder als hier ingelast te beschouwen pleitnota’s voorgedragen en overgelegd. Tot de gedingstukken behoort ook een door verweerder ter zitting overgelegde kaart, waarvan de wederpartij kennis heeft kunnen nemen en waarover zij zich heeft kunnen uitlaten. Na de zitting hebben de vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende bij brief met bijlagen van 8 oktober 1999, de gemachtigde in de zaak met nummer 98/2713 bij brief van 18 november 1999 en verweerder bij brief met bijlagen van 14 oktober 1999 nog nadere, ter zitting door het Hof gevraagde, gegevens verstrekt. Partijen hebben tijdens de zitting op voorhand verklaard geen behoefte te hebben aan een tweede mondelinge behandeling naar aanleiding van die verstrekking van gegevens. Het Hof rekent de zojuist genoemde brieven (met bijlagen) tot de gedingstukken. Verordeningen 2.1. Provinciale Staten van de provincies Utrecht en Gelderland hebben bij besluiten van respectievelijk 18 oktober 1995, nr. W&M-2/1995 en 11 oktober 1995, nr. F-393 en 18 oktober 1995 het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem vastgesteld. Dit reglement houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: Hoofdstuk 1. Gebied en taak waterschap ARTIKEL 1. ( . . . ) ARTIKEL 2. 1. Het waterschap heeft tot taak de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. 2. Deze taak omvat de zorg voor: a. de waterkering b. het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer ( . . . ). 3. De uitoefening van de taak en de taakonderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht op integraal waterbeheer. ( . . . ) Hoofdstuk 4. Omslagen. ARTIKEL 51. 1. Bij de toedeling van kostenaandelen in het kader van de ingevolge artikel 119 van de Waterschapswet vast te stellen verordening neemt het waterschapsbestuur de volgende uitgangspunten in acht. 2. De kosten van de waterkeringszorg worden toegedeeld: a. aan de categorie ingezetenen; b. aan de categorie gebouwd; c. aan de categorie ongebouwd. 3. Het aandeel van de ingezetenen in de kosten van de waterkeringszorg wordt bepaald op basis van de bevolkingsdichtheid van het gebied. 4. De resterende kosten van de waterkeringszorg worden aan de categorieën gebouwd en ongebouwd toegedeeld in verhouding van de globale waarde in het economisch verkeer van het geheel van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken gelegen in de bij die taak belanghebbende gebieden. 5. De kosten van het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld: a. aan de categorie ingezetenen; b. aan de categorie gebouwd; c. aan de categorie ongebouwd. 6. Het aandeel van de categorie ingezetenen in de kosten van het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer wordt bepaald met inachtneming van de mate waarin deze categorie voor haar functioneren in het waterschapsgebied afhankelijk is van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. 7. De resterende kosten van het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan de categorieën gebouwd en ongebouwd, in verhouding van de bij benadering te bepalen kosten van het waterstaatkundige vereiste voorzieningenniveau van het geheel van de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken in de bij die taak belanghebbende gebieden. 2.2. Het algemeen bestuur van het waterschap Vallei en Eem heeft ter uitvoering van de aan haar opgedragen taken in de vergadering van 6 januari 1997 vastgesteld: de Omslagverordening waterschap Vallei en Eem 1997, de Kostentoedelingsverordening waterschap Vallei en Eem 1997, en de Omslagklassenverordening waterschap Vallei en Eem 1997. De verordeningen zijn goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincies Utrecht en Gelderland bij besluit van 7 januari 1997, nr. 97440025, respectievelijk van 7 januari 1997, nr. MW97.602-6082008 en gepubliceerd op 7 januari 1997. De omslagverordening houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: Hoofdstuk I Inleidende bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 Deze verordening verstaat onder: ( . . . ) c. taken: de zorg voor de waterkering (waterkeringszorg) en het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer (waterkwantiteitsbeheer). Belastbaar feit en omslagplicht Artikel 2 1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken wordt onder de naam ‘omslag’ een directe belasting geheven. 2. De in het eerste lid bedoelde omslag wordt geheven van de omslagplichtigen: a. bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze zijn gelegen in het beheersgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken nader omschreven taken; ( . . . ). Hoofdstuk 2 Omslagheffing ongebouwd Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd Artikel 3 1. Met betrekking tot de taken van het waterschap wordt de omslag geheven van degenen die in het beheersgebied van het waterschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken. 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. 3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden. Belastingobject ongebouwd Artikel 4 1. Voor de toepassing van artikel 3 wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen. ( . . . ) Heffingsmaatstaf ongebouwd Artikel 5 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening waterschap Vallei en Eem 1997 wordt de omslag, bedoeld in artikel 3, geheven naar de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan. ( . . . ) Tarieven ongebouwd Artikel 6 Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening waterschap Vallei en Eem 1997, bedragen de tarieven van de omslag, bedoeld in artikel 3, per hectare: a. voor de waterkeringszorg f. 2,60 b. voor het waterkwantiteitsbeheer f. 55,90 Omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd Artikel 7 1. Met betrekking tot de taken van het waterschap wordt de omslag geheven van degenen die in het beheersgebied van het waterschap krachtens eigendom bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken. 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. 3. Ingeval een gebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden. ( . . . ) Heffingsmaatstaf gebouwd Artikel 9 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening waterschap Vallei en Eem 1997 wordt de omslag, bedoeld in artikel 7, geheven naar de waarde, zoals deze voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen, bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet, is vastgesteld of vermoedelijk zal worden vastgesteld voor het desbetreffende belastingjaar. ( . . . ) Tarieven gebouwd Artikel 10 Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening waterschap Vallei en Eem 1997, bedragen de tarieven van de omslag, bedoeld in artikel 7, voor elke volle f. 5.000,- van de waarde in het economische verkeer: a. voor de waterkeringszorg f. 0,26 b. voor het waterkwantiteitsbeheer f. 0,71 2.2.2. De kostentoedelingsverordening houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: Artikel 1 Deze verordening verstaat onder: a. waterschap: het waterschap Vallei en Eem; ( . . . ) c. zakelijk gerechtigden ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken; d. zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken; ( . . . ) Waterkeringszorg Artikel 3 De kosten voor de waterkeringszorg worden als volgt toegedeeld: 43 % aan de ingezetenen; 53 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd; 4 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd. Oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer Artikel 4 De kosten voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer worden als volgt toegedeeld: 20 % aan de ingezetenen; 41 % aan de zakelijk gerechtigden gebouwd; 39 % aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd. 2.2.3. De omslagklassenverordening houdt, voorzover hier van belang, het volgende in: Waterkeringszorg Artikel 3 1. Voor de gebouwde en de ongebouwde onroerende zaken worden voor de waterkeringszorg twee omslagklassen ingesteld. De onroerende zaken worden ingedeeld in één van de volgende omslagklassen: * omslagklasse 0: ongebouwde en gebouwde onroerende zaken gelegen in gebieden zonder specifiek belang bij de waterkeringszorg; * omslagklasse 1: ongebouwd en gebouwde onroerende zaken gelegen in gebieden met specifiek belang bij de waterkeringszorg. ( . . . ) Artikel 4 De op grond van de artikelen 5 en 9 van de Omslagverordening 1997 vastgestelde heffingsmaatstaf van de gebouwde- en ongebouwde onroerende zaken, die geheel of grotendeels zijn gelegen in de in artikel 3 genoemde omslagklasse-gebieden, wordt vermenigvuldigd met de volgende factor: * omslagklasse 0: 0,0; * omslagklasse 1: 1,0. Oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer Artikel 5 1. Voor de ongebouwde onroerende zaken worden voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer vier omslagklassen ingesteld. De ongebouwde onroerende zaken worden ingedeeld in één van de volgende omslagklassen: * omslagklasse 1: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het daar aanwezige watergangenstelsel en bij bemaling; * omslagklasse 2: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het daar aanwezige watergangenstelsel; * omslagklasse 3: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het in een ander gebied gelegen watergangenstelsel; * omslagklasse 4: ongebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die geen belang hebben bij het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer. 2. Voor de gebouwde onroerende zaken worden voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer drie omslagklassen ingesteld. De gebouwde onroerende zaken worden ingedeeld in één van de volgende omslagklassen: * omslagklasse 5: gebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het daar aanwezige watergangenstelsel; * omslagklasse 6: gebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die belang hebben bij het in een ander gebied gelegen watergangenstelsel; * omslagklasse 7: gebouwde onroerende zaken, gelegen in gebieden die geen belang hebben bij het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer. ( . . . ) Omslagklassen oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer Artikel 6 1. De op grond van artikel 5 van de Omslagverordening 1997 vastgestelde heffingsmaatstaf van de ongebouwde onroerende zaken, die geheel of grotendeels zijn gelegen in de in artikel 5, eerste lid, genoemde omslagklasse-gebieden, wordt vermenigvuldigd met de volgende factor: * omslagklasse 1: 2,4; * omslagklasse 2: 1,5; * omslagklasse 3: 0,3; * omslagklasse 4: 0. 2. De op grond van artikel 9 van de Omslagverordening 1997 vastgestelde heffingsmaatstaf van de gebouwde onroerende zaken, die geheel of grotendeels zijn gelegen in de in artikel 5, tweede lid, genoemde omslagklasse-gebieden, wordt vermenigvuldigd met de volgende factor: * omslagklasse 5: 1,3; * omslagklasse 6: 0,3; * omslagklasse 7: 0. 3. Tussen partijen vaststaande feiten 3.1. Per 1 januari 1997 is het gebied Renkum - Heelsum in waterschapsverband gebracht. Voordien fungeerde de gemeente als waterbeheerder. Medio 1997 heeft de gemeente de legger feitelijk aan verweerder overgedragen. Een legger is een overzicht van alle watergangen, waterkeringen en kunstwerken (duikers, bruggen, stuwen, sluizen en gemalen) in een bepaald gebied. Tevens is in de legger opgenomen wie een bepaalde waterkering, watergang, duiker of ander kunstwerk moet onderhouden. Ook de afmetingen en de profielen van de primaire en secundaire watergangen zijn daarin opgenomen. Verweerder gaat voor het betreffende gebied een meer uitgebreide legger opstellen, welke in de loop van het jaar 1999 zal worden vastgesteld door het bestuur van het waterschap. In de periode augustus, september en oktober 1998 zijn de watergangen in het gebied ingemeten ten behoeve van het opstellen van de legger. In het gebied zijn inlaatwerken gesitueerd, welke in feite nog niet aan verweerder zijn overgedragen. Tot aan de overdracht van het waterbeheer aan verweerder werd door de gemeente een klein gedeelte van de uiterwaarden onderhouden. Het overige gedeelte van de uiterwaarden werd door de eigenaren/pachters zelf onderhouden. 3.2. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen waterschapsomslag 1997 betreffen: a. drie aanslagen voor de heffing van de omslag ongebouwd, welke met betrekking tot het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer zijn berekend met toepassing van de in artikel 5, eerste lid, van de omslagklassenverordening genoemde omslagklasse 3, b. vier aanslagen voor de heffing van de omslag ongebouwd, welke met betrekking tot het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer zijn berekend met toepassing van de in artikel 5, eerste lid, van de omslagklassenverordening genoemde omslagklasse 2, en met betrekking tot de waterkeringszorg met toepassing van de in artikel 3, eerste lid, van de omslagklassenverordening genoemde omslagklasse 1, c. een aanslag voor de heffing van de omslag ongebouwd, welke met betrekking tot het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer is berekend met toepassing van de in artikel 5, eerste lid, van de omslagklassenverordening genoemde omslagklasse 2, en d. een aanslag voor de heffing van de omslag gebouwd, welke met betrekking tot het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer is berekend met toepassing van de in artikel 5, tweede lid, van de omslagklassenverordening genoemde omslagklasse 6. 3.3. Verweerder heeft bij de onder 1 vermelde brief van 14 oktober 1999 medegedeeld dat de onder c bedoelde aanslag moet worden verminderd van f 319,47 tot f 227,39, omdat een gedeelte groot 1.09.81 hectare van het betreffende perceel geen belang heeft bij de taakuitoefening door het waterschap. 4. Geschil Tussen partijen is in geschil of de omslagklassenverordening verbindende kracht heeft, of de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken van belanghebbende belang hebben bij de werkzaamheden van verweerder, of de omslagen gebouwd en ongebouwd kunnen worden geheven van de kadastrale percelen gemeente Y, sectie F, nummers 201 en 485, welke vragen door belanghebbende ontkennend en door verweerder bevestigend worden beantwoord. 5. Standpunten van partijen Het Hof verwijst hiervoor naar de gedingstukken. Kort en zakelijk samengevat is door belanghebbende gesteld dat de onroerende zaken waarvoor de aanslagen zijn opgelegd geen belang hebben bij de werkzaamheden van verweerder en dus ten onrechte niet zijn ingedeeld in een niet-betalende omslagklasse. Die omslagklassen zijn derhalve onjuist afgebakend en de verordening mist daarom verbindende kracht, dan wel de aanslagen hadden moeten zijn berekend met toepassing van een niet-betalende omslagklasse. Het ontbreken van belang heeft enerzijds betrekking op het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer ten aanzien van de hoog gelegen gebieden op het Veluwse Massief, omdat er geen waterafvoer van betekenis is naar lager gelegen gebieden en bovendien de noodzakelijke wateraanvoer naar dat gebied ontbreekt. Anderzijds heeft het ontbreken van belang betrekking op zowel het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer als de waterkeringszorg ten aanzien van de in de uiterwaarden gelegen gebieden. Het waterkwantiteitsbeheer in de uiterwaarden is niet noodzakelijk omdat het water aan de oostzijde, via het laagst gelegen gedeelte kan afvloeien naar de Neder-Rijn. De waterkeringszorg bestaat thans uitsluitend in de vorm van zomerkaden, die bestaan uit stroken klei die na afgraving van de uiterwaarden moesten blijven liggen. Die zomerkaden bieden veel minder bescherming tegen het onderlopen van de uiterwaarden bij hoge rivierstanden dan de dijken die het binnendijkse gebied tegen overstroming beschermen. Bovendien zullen deze zomerkaden verdwijnen bij de uitvoering van het project "Ruimte voor de rivier", dat beoogt het gehele buitendijkse gebied terug te geven aan de rivier door het dijklichaam van de spoorbrug af te graven en te vervangen door pijlers. De omslagen gebouwd en ongebouwd voor de percelen Y, sectie F, nummers 201 en 485 zijn ten onrechte opgelegd omdat belanghebbende van die percelen niet de eigenaar, respectievelijk de opstalhouder is. Verweerder heeft, op dezelfde wijze samengevat, aangevoerd dat belanghebbende tegen de onder 2 genoemde verordeningen bezwaar had kunnen maken hetgeen niet is gebeurd. Verweerder heeft voorts gesteld dat de klassenindeling berust op een grondig onderzoek en deugdelijke gronden en dat de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken waarvoor belanghebbende als omslagplichtige is aangemerkt, wel degelijk belang hebben bij de werkzaamheden van het waterschap. Voor wat betreft het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer ten aanzien van de hoger gelegen gronden geldt dat het van die gronden afkomende water uiteindelijk terecht komt in beken die uitwateren in de uiterwaarden en via het watergangenstelsel in de uiterwaarden in de Neder-Rijn. Het kwantiteitsbeheer in de uiterwaarden heeft betrekking op het beheer en het onderhoud van de watergangen. De in de uiterwaarden gelegen gronden hebben belang bij het watergangenstelsel omdat anders de uiterwaarden zouden onderlopen door de afvoer van hoger gelegen gebieden en de afvoer van lokaal regenwater, of het door een hoge rivierstand toegevoerde water niet zou kunnen worden afgevoerd. De waterkeringszorg heeft betrekking op de zomerkaden, die - zij het een beperkte - bescherming bieden tegen hoge rivierstanden. Hoewel deze zomerkaden minder bescherming bieden dan de binnendijken, zijn de kosten van onderhoud in verhouding tot de beschermde oppervlakte veelal hoger. De omstandigheid dat door uitvoering van het project "Ruimte voor de rivier" in de toekomst wellicht sprake zal zijn van een andere situatie betekent voor deze jaren niet dat er geen belang zou zijn. Belanghebbende is als erfpachter respectievelijk opstalhouder terecht aangeslagen voor de percelen gemeente Y, sectie F, nummers 201 en 485. Het bezwaarschrift van belanghebbende is binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet ter post bezorgd. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Met betrekking tot de vraag of belanghebbende wel of geen bezwaar heeft kunnen maken tegen de onder 2 genoemde verordeningen overweegt het Hof het volgende. Het Hof acht op grond van hetgeen verweerder heeft aangevoerd aannemelijk dat bij de totstandkoming van die verordeningen de formele vereisten in acht zijn genomen. Belanghebbende heeft voor het tegendeel onvoldoende aangevoerd. Dat hij in feite niet heeft geweten van de mogelijkheden die hij had om tegen die verordeningen bezwaar te maken doet daaraan niet af. Voorzover hij met zijn stellingen dienaangaande heeft willen betogen dat reeds daarom de aan hem opgelegde aanslagen moeten worden vernietigd, wijst het Hof dat betoog af. Voorzover verweerder heeft willen stellen dat aan belanghebbende niet meer het recht toekomt om op te komen tegen hetgeen in de verordeningen is geregeld omdat hij bij de totstandkoming daarvan geen bezwaar heeft aangetekend, verwerpt het Hof dat betoog. Indien bij de totstandkoming van verordeningen formele vereisten niet in acht zijn genomen of die verordeningen bepalingen bevatten die in strijd zijn met hogere regelgeving, kan aan die verordeningen, al dan niet na daartoe aangevoerde grieven van een omslagplichtige, verbindende kracht worden ontzegd. In casu is daarvan echter niet gebleken. Aan de verordeningen kan evenzeer verbindende kracht worden ontzegd indien bij marginale toetsing zou blijken dat een onredelijke en willekeurige heffing tot stand is gekomen, waarop de regelgever niet het oog kan hebben gehad. 6.2. In de omslagklassenverordening zijn voor wat betreft de waterkeringszorg twee omslagklassen onderscheiden en voor wat betreft het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer vier omslagklassen voor de ongebouwde onroerende zaken en drie omslagklassen voor de gebouwde onroerende zaken. Op deze wijze is rekening gehouden met de verschillen in hoedanigheid en ligging van de gebouwde en ongebouwde eigendommen teneinde te voorkomen dat de eigenaren van die eigendommen onevenredig voor- of nadeel ondervinden. Deze indeling is door belanghebbende op zichzelf niet bestreden en berust naar verweerder onweersproken heeft gesteld op een grondig onderzoek. Het Hof ziet geen reden om de verordening onverbindend te verklaren op grond van een ondeugdelijke klassenindeling. 6.3. Belanghebbende is van oordeel dat de onroerende zaken waarvoor hij is aangeslagen ingedeeld hadden behoren te worden in een niet-betalende klasse, dat wil zeggen - naar het Hof begrijpt - in omslagklasse 0 voor wat betreft de waterkeringszorg (voorzover dat bij de aanslagregeling anders is gebeurd en voorzover die onroerende zaken in de uiterwaarden zijn gelegen) en in omslagklasse 4 respectievelijk 7 voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer ten aanzien van ongebouwde onderscheidenlijk gebouwde onroerende zaken. 6.3.1. De onder 3.2, letter b bedoelde ongebouwde onroerende zaken van belanghebbende zijn voor wat betreft de waterkeringszorg alle ingedeeld in de omslagklasse 1. Het beroep van belanghebbende richt zich - naar het Hof begrijpt - op de indeling in die klasse van de in de uiterwaarden gelegen ongebouwde onroerende zaken, welke naar belanghebbende meent geen belang hebben bij de zomerkaden in dat gebied. Naar het oordeel van het Hof is het beheer en het onderhoud van de zomerkaden opgedragen aan het waterschap Vallei en Eem. Hoewel de bescherming welke deze zomerkaden bieden tegen overstroming van een meer beperkte aard is dan de bescherming welke de binnendijken bieden aan het binnendijkse gebied, kan niet worden gesteld dat deze percelen van belanghebbende geen specifiek belang hebben bij deze aan het waterschap opgedragen taak met betrekking tot de waterkeringszorg. Dat wordt niet anders als gevolg van de omstandigheid dat mogelijk in de toekomst aan het waterschap in dit gebied een andere taak toekomt. 6.3.2. Voor wat betreft het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer zijn de aan belanghebbende opgelegde aanslagen alle berekend op basis van een indeling van de ongebouwde onroerende zaken in omslagklasse 2 of 3. Indeling in omslagklasse 4 is slechts mogelijk indien die onroerende zaken gelegen zouden zijn in gebieden die geen belang hebben bij dat kwantiteitsbeheer. Het Hof acht aannemelijk dat de hoger gelegen gebieden wel belang hebben bij dit - aan het waterschap Vallei en Eem opgedragen - beheer en met name bij het onderhoud en beheer van de, in het bijzonder in de lager gelegen gebieden aanwezige, watergangenstelsels die het van de hoger gelegen gebieden afkomende water moeten leiden naar de Neder-Rijn. Zonder deze watergangenstelsels zou het niet mogelijk zijn om wateroverlast voor de lager gelegen gebieden, tengevolge van de afvoer van de hoger gelegen gebieden, te voorkomen. Aan dit belang doet niet af de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat het waterschap geen water doet toevloeien naar de hoger gelegen gebieden hoewel daaraan behoefte bestaat. Het Hof acht eveneens aannemelijk dat de in de uiterwaarden gelegen gebieden belang hebben bij het aldaar uitgeoefende - eveneens aan het waterschap Vallei en Eem opgedragen - oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer, bestaande uit het beheer en onderhoud van de daar aanwezige watergangenstelsels die enerzijds het van de hoger gelegen gebieden afkomende water en de plaatselijk vallende neerslag afvoeren naar de Neder-Rijn en anderzijds het bij overstromingen toegevloeide water weer naar de Neder-Rijn terugvoeren. 6.3.3. Hetgeen onder 6.3.2 met betrekking tot de hoger gelegen gebieden is overwogen ten aanzien van het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer met betrekking tot ongebouwde onroerende zaken geldt naar het oordeel van het Hof eveneens en onverkort voor de gebouwde onroerende zaken. Van een indeling van de gebouwde onroerende zaak in omslagklasse 7 kan dan ook geen sprake zijn. 6.4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot de aanslagen welke betrekking hebben op de percelen gemeente Oosterbeek, sectie F, nummers 201 en 485 treft evenmin doel. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3, derde lid, en 7, derde lid, van de omslagverordening van het waterschap in verbinding met het bepaalde in artikel 24 van de Waterschapswet, heeft verweerder terecht belanghebbende als erfpachter respectievelijk opstalhouder van genoemde percelen in de heffing betrokken. 6.5. Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat het waterschap niet of nauwelijks werkzaamheden verricht in het uiterwaardengebied, althans in 1997 niet of nauwelijks in dat gebied werkzaamheden heeft verricht. Belanghebbende beoogt daarmee kennelijk te stellen dat het waterschap zijn taak niet op een juiste vervuld en dat ook daarom de aanslagen moeten worden vernietigd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 september 1998, nr. 32 559, (BNB 1998/359*) overwogen dat voor het antwoord op de vraag of een onroerende zaak belang heeft bij de taakvervulling van een waterschap de wijze waarop dat waterschap zijn taak uitoefent niet ter zake doet. Beslissend is volgens de Hoge Raad slechts of de zaak in algemene zin belang heeft bij de taakvervulling van het waterschap. Het Hof verwerpt daarom ook deze stelling van belanghebbende. 6.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat aan de omslagklassenverordening verbindende kracht niet kan worden ontzegd, dat de aanslagen - uitgezonderd de onder 3.2, sub c, bedoelde aanslag - met het bepaalde in die verordening in overeenstemming zijn en dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een onredelijke en willekeurige heffing waarop de regelgever niet het oog kan hebben gehad. In zoverre moet het beroep ongegrond worden verklaard. Wat betreft de onder 3.2, sub c, bedoelde aanslag sluit het Hof zich aan bij het onder 3.3 omschreven standpunt van verweerder, zodat die aanslag moet worden verminderd met f 92,08. 7. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de kosten vastgesteld op f 1.775, te weten f 710 vermenigvuldigd met 2,5 voor proceshandelingen en met 1 als wegingsfactor. 8. Beslissing Het Hof verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de onder 3.2, sub c, bedoelde aanslag en verklaart het beroep voor het overige ongegrond, vernietigt de uitspraak van verweerder, voorzover deze betrekking heeft op de onder 3.2, sub c, bedoelde aanslag en bevestigt de uitspraak voor het overige, vermindert de onder 3.2, sub c, bedoelde aanslag met f 92,08, veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 1.775 en gelast dat het waterschap Vallei & Eem dit bedrag aan belanghebbende betaalt, en gelast dat verweerder het betaalde griffierecht van f 80 aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak is vastgesteld op 27 januari 2000 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatun van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.