Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8534

Datum uitspraak2000-11-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 00/1288
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Civiel Recht - President Vonnis in kort geding van 22 november 2000, gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/1288 van: de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging FNV Bondgenoten, gevestigd te Amsterdam, eiseres, procureur mr. L. de Korte, advocaat mr. M.A.C. Vijn te Woerden, tegen: de besloten vennootschap Sierex B.V., gevestigd te Lisse, gedaagde, procureur Jkvr. mr. M.E.M. Beelaerts van Blokland. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 november 2000 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. Eiseres is een vakorganisatie in de zin van artikel 1 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst; zij stelt op te komen voor de belangen van haar leden en tevens, op grond van artikel 3:305a BW, voor alle werknemers werkzaam in de bedrijfstakken agrarisch groen en de groothandel. Gedaagde is een groothandelsbedrijf in de bloemen- en plantensector. Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de toepassing van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen zoals bepaald in artikel 7:646 BW. Op 6 mei 1997 heeft de Voedingsbond FNV (een van de rechtsvoorgangers van eiseres) de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: CGB) verzocht haar oordeel uit te spreken over de vraag of gedaagde onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling. In opdracht van de CGB heeft een onderzoek plaatsgevonden door een bedrijfskundige van de Arbeidsinspectie. In september 1997 is het onderzoeksrapport verschenen. In november 1999 heeft het CGB het verzoek van eiseres ter zitting behandeld in aanwezigheid van beide partijen. Op 29 februari 2000 heeft het CGB onder meer als haar oordeel uitgesproken, dat gedaagde onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen bij de beloning. Overleg tussen partijen heeft er niet toe geleid dat gedaagde het oordeel van de CGB zal naleven waar het gaat om het onderscheid in de beloning van de medewerksters bloemenverwerking en de medewerkers rekkenafdeling. 2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eiseres vordert - zakelijk weergegeven -: I. gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis met ingang van de dag der dagvaarding, 17 oktober 2000, de medewerksters bloemenverwerking en medewerksters losse bloemen in te schalen en te belonen in salarisschaal 3 met hetzelfde aantal salaristreden als de medewerksters nu hebben, althans gelijk te belonen als de medewerkers rekkenafdeling, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom; II. Primair: Gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis vanaf 7 april 1995 de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster losse bloemen in te schalen en te belonen naar de salarisschaal van de medewerker rekkenafdeling met hetzelfde aantal salaristreden als de medewerksters in het betreffende jaar hadden; Subsidiair: Gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis vanaf 7 april 1995 de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster losse bloemen in te schalen in schaal 3 met hetzelfde aantal salaristreden als de medewerksters in het betreffende jaar hadden en alle medewerksters bloemenverwerken en de medewerkster losse bloemen een voorschot te betalen ter grootte van ƒ 2500,-, althans, zoals ter zitting nader aangevuld, een bedrag van ƒ 1500,- t.a.v. de medewerksters die minder dan twee jaar in dienst zijn; III. gedaagde te gebieden tot afgifte aan haar van een verklaring van een registeraccountant binnen vier maanden na betekening van dit vonnis of een nader te bepalen termijn, op grond waarvan wordt aangetoond dat beloning van de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster bloemen heeft plaatsgevonden conform een voor de medewerksters analoge salaristrede in schaal 3 vanaf 7 april 1995, inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente, zulks op straffe van een dwangsom. Daartoe voert eiseres - kort samengevat - het volgende aan. De CGB heeft op basis van een deugdelijk stelsel van functiewaardering een loonvergelijking gemaakt tussen de werkzaamheden van de diverse maatvrouwen en de arbeid van gelijke waarde die door de maatmannen wordt gedaan. Op die wijze is de beloning berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven. De conclusie van de CGB was dat de functie medewerkster bloemenverwerking nagenoeg van gelijke waarde is te beschouwen als de functie medewerker rekkenafdeling. Het gaat hier om een groep medewerksters bloemenverwerking, zowel in vaste als in losse dienst en zowel met een voltijd als een deeltijd dienstverband. Aangezien een verschil in beloning als gevolg van soort arbeidscontract op grond van artikel 7:648 BW niet is toegestaan en er ook bij de zogenaamde losse medewerksters sprake is van langdurige contracten, is volgens eiseres geen verschil in beloning in deze groep medewerksters toegestaan. Daarom dienen alle medewerksters bloemenverwerking alsnog in dezelfde (hogere) salarisschaal te worden ingedeeld als de medewerkers rekkenafdeling. Voorts dient volgens de CGB de functie medewerkster losse bloemen hoger gewaardeerd te worden dan thans het geval is. Nu deze functie thans hetzelfde beloond wordt als de functie medewerkster bloemenverwerking dient deze functie ook in dezelfde schaal te worden ingedeeld als de medewerker rekkenafdeling. De medewerksters bloemenafdeling en losse bloemen dienen dan ook met ingang van heden gelijk beloond te worden aan hun collega’s met de functie medewerker rekkenafdeling. Voorts dienen zij met terugwerkende kracht gelijk beloond te worden, aangezien zij vijf jaar lang te weinig salaris hebben gehad. Zij vorderen (subsidiair) een voorschot, omdat de berekening van een en ander nog enige tijd zal kunnen duren. De medewerksters bloemenverwerking en losse bloemen hebben er een spoedeisend belang bij om hun beloning eindelijk op orde te krijgen. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken . 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Anders dan gedaagde aanvoert kan eiseres naast haar optreden als belangenbehartigingsorganisatie op grond van artikel 3:305a BW worden ontvangen als optredend namens de bij gedaagde werkzame leden van FNV Bondgenoten. Eiseres heeft zich immers statutair ten doel gesteld de belangen van haar leden of groepen daarvan te behartigen, zonodig door het zelfstandig voeren van gerechtelijke procedures. 3.2. De CGB heeft in haar rapport onder meer vastgesteld, dat gedaagde onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen bij de beloning. Die verschillen hangen volgens de CGB zowel samen met het hanteren van verschillende contractvormen als met de wijze waarop beloningsmaatstaven worden toegepast. Nu door het CGB tevens is vastgesteld dat de door haar onderzochte functies van medewerkster bloemenverwerking en de medewerker rekkenafdeling van (nagenoeg) gelijke waarde zijn, vordert eiseres een gelijke beloning, zowel in de toekomst als met terugwerkende kracht voor de periode vanaf 1995. 3.3. De door eiseres gevorderde voorlopige voorzieningen zullen worden geweigerd. Dat ligt in de eerste plaats aan de aard van die voorzieningen, mede in het licht van de procespositie van eiseres als belangenbehartigster van anderen dan haar leden. 3.4. De op de toekomst gerichte voorziening is er een van algemeen vermanende aard teneinde de gedaagde te binden aan een instructie om zich te gedragen naar de door eiseres gewenste wijze waarop een ongelijkheid moet worden opgeheven. Dat kan in uitwerking echter niet meer zijn dan een opgeheven vinger waaraan de medewerksters voor wie eiseres de belangen behartigt weinig meer hebben dan aan het oordeel van de CGB. Het kan niet leiden tot een, zelfs met een dwangmiddel te ondersteunen, tenuitvoerlegging welke recht kan doen aan de noodzakelijke gedifferentieerdheid. 3.5. Ook de gevorderde voorziening voor het verleden is niet een voor concrete tenuitvoerlegging geschikte voorziening. Zij ziet bovendien in uitwerking op genoegdoening voor tekortgekomen beloning aan toewijzing waarvan de ratio van het derde lid van artikel 3:305a BW in de weg lijkt te staan. 3.6. Daarmede is niet gezegd dat gedaagde het oordeel van de CGB niet ter harte behoeft te nemen. Het verweer dat het rapport van de bedrijfskundige waarop de CGB haar oordeel heeft gebaseerd niet deugt, kan vooralsnog niet worden aanvaard. De bezwaren betrekking hebbende op de bevoegdheid van de opsteller van het rapport om gebruik te maken van het USB-functiewaarderingssysteem en op de methodiek die door de onderzoeker is gehanteerd zijn naar voorlopig oordeel onvoldoende zwaarwegend. De brieven die gedaagde heeft overgelegd spreken elkaar tegen als het gaat om de bevoegdheid van de rapporteur om het USB-systeem toe te passen. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat een eventuele onbevoegdheid invloed heeft op de juistheid van het rapport. Gedaagde heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de onderzoeker gebruikte onderzoeksmethode apert ondeugdelijk is. 3.7. Gedaagde heeft aangevoerd, dat zij (en de hele sector) bezig is schoon schip te maken. Er is een eerste CAO voor de sector tot stand gekomen en er zijn afspraken tussen de werkgevers- en werknemersverenigingen met betrekking tot het opstellen van een beloningsgebouw voor de sector aan de hand van een erkend functiewaarderings- en beloningssysteem. Op 1 juli 2001 zal dat beloningssysteem worden geïmplementeerd. Recentelijk zijn de talloze contractsvormen gesaneerd tot vier contractsvormen en wordt er tussen de werknemers op basis van de soort arbeidsovereenkomst geen onderscheid gemaakt. 3.8. Daar komt bij dat in het onderzoek van de CGB de functie van medewerker rekkenafdeling lager is gewaardeerd dan bij de indeling van gedaagde het geval is en dat vervolgens is vastgesteld dat de functies van medewerker bloemenverwerking en rekkenafdeling nagenoeg van gelijke waarde zijn, onderaan de functietrap. De vraag is of dan de conclusie kan worden getrokken dat de salarisschalen van de medewerksters bloemenverwerking dus moeten worden opgetrokken naar die van de medewerkers rekkenafdeling. Een en ander zal in de thans lopende onderhandelingen aan de orde kunnen komen. Met gedaagde wordt vervolgens geoordeeld dat ook gelijkwaardige arbeid verschillend beloond kan worden op grond van relevante beloningsmaatstaven zodat er niet zonder meer vanuit gegaan kan worden dat de medewerksters bloemenverwerking in de door hen gevorderde hogere schaal op dezelfde treden zouden moeten worden ingedeeld als waarop zij thans zijn ingeschaald. Tenslotte heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat thans werkzame medewerkers rekkenafdeling gemiddeld ƒ 200,- minder verdienen dan de medewerksters bloemenverwerking. 3.9. Tegen voormelde achtergrond wordt geoordeeld dat binnen het bestek van dit kort geding ook niet op eenvoudige wijze is vast te stellen waar de medewerksters bloemenverwerking en losse bloemen, uitgaande van het oordeel van de CGB, recht op hebben, zowel in de toekomst als in het verleden. Ook voor de toewijzing van een voorschot kunnen onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden. 3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningen moeten worden geweigerd. Eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De President: Weigert de gevorderde voorzieningen. Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op ¦ 2.008,85, waarvan ¦ 400,-- aan griffierecht en ¦ 58,85 aan dagvaardingskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. F.C.H.M. Robbers en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier. evm