Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1964

Datum uitspraak2002-03-26
Datum gepubliceerd2002-04-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/17500
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / aanvang 48-uurstermijn. De aanvraag van eiser, afkomstig uit Georgië, is afgewezen in het kader van de ac-procedure. Eiser stelt dat sprake is van overschrijding van de 48-uurstermijn. De rechtbank oordeelt dat de tijd die eiser na aanmelding in het AC heeft moeten wachten (in dit geval anderhalf uur) gelet op de definitie van procesuren in artikel 1.1, aanhef en onder f Vb 2000, voor onderzoek beschikbaar was, zodat in dit geval het besluit - in dit geval uitgereikt exact 48 uur nadat het onderzoek feitelijk is aangevangen (wel tijdstip door verweerder wordt aangemerkt als het begin van de termijn van 48 uur) - anderhalf uur te laat is uitgereikt. Verweerder stelt dat om redenen van efficiency en capabiliteit het niet mogelijk is bij alle asielzoekers de aanvraag meteen na aanmelding en registratie in onderzoek te nemen. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk, docht dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusie dat de tijd is aangevangen bij de aanmelding van eiser. Nu de wetgever een definitie heeft gegeven van het begrip procesuren heeft verweerder geen beleidsvrijheid meer bij het bepalen van de uren die wel of niet tot de 48-uursproedure kunnen worden gerekend. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig zitting houdende te Dordrecht __________________________________________________ UITSPRAAK __________________________________________________ Reg.nr : AWB 02/17500 Inzake : A, eiser, gemachtigde mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Meines, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser bezit de Georgische nationaliteit. Hij verblijft naar zijn zeggen sedert 24 februari 2002 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 5 maart 2002 heeft hij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierop heeft verweerder op 8 maart 2002 afwijzend beslist. 2. Op 8 maart 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 maart 2002. Ter zitting is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C.A. Kruyssen, tolk Russisch. II. OVERWEGINGEN 1. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw 2000: "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. e. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend; f. die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling, die dezelfde nationaliteit heeft als deze vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend." Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw 2000: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...) k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76); l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;" Ingevolge artikel 3:117, eerste lid Vreemdelingenbesluit bedraagt de termijn voor het afdoen van een aanvraag om toelating in een Aanmeldcentrum (hierna: de AC-procedure), 48 procesuren. Het begrip procesuren wordt in artikel 1.1, aanhef en onder f, Vreemdelingenbesluit als volgt gedefiniëerd: "de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet in een Aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 niet meetellen." De Nota van Toelichting betreffende artikel 1.1, aanhef en onder f, Vreemdelingenbesluit vermeld, voor zover van belang, het volgende: "Toegevoegd is ook een definitie van proces-uren. Deze definitie is gebaseerd op het voormalige Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/21 inzake de procedure die in een Aanmeldcentrum wordt gevolgd, zoals die was verwerkt in de Vreemdelingencirculaire 1994, Hoofdstuk B7/3.3.1. Kortheidshalve wordt in deze toelichting steeds verwezen naar de TBV 1999/21. De hier gegeven definitie, waarmee geen wijziging is beoogd ten op zichte van de situatie van voor de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, is van belang voor de artikelen met betrekking tot de voornemenprocedure in hoofdstuk 3, afdeling 5 van dit besluit." Hoofdstuk B7/3.3.1 van de Vc 1994 bepaalde, voor zover van belang, het volgende: "Feitelijke opname in - en daarmee de start van - de asielprocedure vindt alleen plaats na afspraak. Spontane melding bij de Vreemdelingendienst van het AC doet dus niet de 48-uurs procedure aanvangen. In het AC geldt een maximale proceduretijd van 48 uur. De uren van 22.00 uur tot 08.00 uur worden niet tot de proceduretijd gerekend. Tussen de aanmelding op afspraak en feitelijke opname in - en daarmee de start van - de asielprocedure geldt in AC Zevenaar en AC Rijsbergen een maximale wachttijd van vier uur (daarna vangt de 48-uurstermijn automatisch aan). In het AC geldt een maximale proceduretijd van 48 uur. De uren van 22.00 uur tot 08.00 uur worden niet tot de proceduretijd gerekend. Tussen de aanmelding op afspraak en feitelijke opname in - en daarmee de start van - de asielprocedure geldt in AC Zevenaar en AC Rijsbergen een maximale wachttijd van vier uur (daarna vangt de 48-uurstermijn automatisch aan). Voor AC Schiphol bedraagt de wachttijd bij de Koninklijke marechaussee maximaal 6 uur in verband met de grensbewakingstaken van de Koninklijke marechaussee. Hierbij geldt dat de uren van 22.00 uur tot 8.00 uur niet worden meegerekend bij de wachttijd. Externe omstandigheden zoals bijvoorbeeld een sterk verhoogde instroom van het aantal asielzoekers op één dag, kunnen aanleiding geven tot een overschrijding van de wachttijd zonder dat de AC-termijn aanvangt, mits onderbouwd door een dagrapportage van de Koninklijke marechaussee op de luchthaven. Voor de aanmeldcentra te Rijsbergen en Zevenaar geldt dat de 48-uurstermijn aanvangt op het moment dat de Vreemdelingendienst begint met het eerste onderzoek. Voor het aanmeldcentrum Schiphol geldt dat de 48-uurs procedure aanvangt op het moment dat de asielzoeker van de luchthaven wordt overgebracht naar het AC en daar aangekomen is (deurkrukcriterium)." De aanvraag is afgewezen in het kader van de zogenaamde Aanmeldcentrum(AC)procedure. De rechtbank zal mitsdien hebben te beoordelen of de aanvraag van eiser zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kon worden afgedaan. 2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en daartoe -kort weergegeven- overwogen, dat geen enkele grond voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 op eiser van toepassing is. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat eiser na zijn vrijlating problemen heeft ondervonden van de Abchazische autoriteiten. Voor eisers stelling, dat hij vanwege zijn betrokkenheid bij de "broeders van het woud" door de Abchazische regering wordt gezocht, zijn geen concrete aanwijzingen. De dood van eisers vader, broer, oom en de vermissing van zijn moeder in 1993 zijn volgens verweerder te wijten aan de algemene oorlogssituatie destijds. Eiser kan zich volgens verweerder vestigen in het gebied dat onder controle staat van de Georgische autoriteiten. Eisers stelling dat hij zich in dit deel niet kan vestigen, vanwege de betrokkenheid van zijn familie bij de Zviadisten en omdat zijn familienaam op een zwarte lijst staat vermeld, is gebaseerd op vermoedens en aannames van eiser en is niet nader onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat eiser betrokken is geweest bij de Zviadisten of bij een tegen de Georgische autoriteiten gerichte organisatie. Verweerder wijst er voorts op dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse zaken d.d. 25 mei 2000 blijkt dat slechts incidenteel wordt opgetreden tegen een harde kern van actieve Gamsachoerdia-aanhangers en dat aan verschillende Gamsachoerdia-aanhangers amnesty is verleend. Eisers stelling, dat hij zich niet in Georgië kan vestigen uit vrees voor bloedwraak, kan niet tot een ander oordeel leiden nu hij zich tot die autoriteiten kan wenden voor bescherming. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Georgië risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. Nu eiser na zijn krijgsgevangenschap nog een jaar in Georgië heeft verbleven en nu eiser geen getuige is geweest van de dood van zijn vader, broer, oom en de vermissing van zijn moeder is er evenmin reden voor toelating op de zogenaamde c-grond van artikel 29 Vw 2000. Hetgeen door eiser voor het overige is aangevoerd is voor verweerder evenmin reden om op enig andere grond van artikel 29 Vw 2000 een vergunning te verlenen. 3. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland en voert daartoe het volgende aan. In de periode van september 1993 tot 10 oktober 2000 was eiser krijgsgevangene van de Abchaziërs. Hij is vrijgekocht door zijn oom B en op 10 oktober 2000 vrijgelaten. Eiser vernam van zijn oom dat zijn vader en broer omstreeks november 1993 door de C zijn opgepakt en doodgeschoten omdat zij leden van de C hebben gedood op het moment dat deze D binnenkwamen. Sinds zijn moeder naar D is gegaan om de lichamen van eisers vader en broer op te halen is zij vermist. Blijkens een door eisers oom E aan eisers oom B geschreven brief zou eisers familienaam voorkomen op een zwarte lijst vanwege het feit dat zijn familie aanhanger van Gamsachoerdia was. Eiser wijst in dit verband op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse zaken d.d. 25 mei 2000 waaruit volgens hem blijkt dat aanhangers van Gamsachoerdia door de Georgische autoriteiten als bedreigend wordt gezien. Eind oktober 2001 voerden de Abchaziërs etnische zuiveringen onder de Georgiërs uit. Als gevolg hiervan werd eiser in november 2001 veiligheidshalve overgebracht naar het dorp Atsjadari. Omdat eisers familienaam op een zwarte lijst is komen te staan en omdat eiser vreest voor bloedwraak door de de familieleden van de gedode mchedrioni-leden, heeft eiser met hulp van zijn oom Georgië op 13 februari 2001 verlaten. Om diezelfde redenen betwist eiser dat hij zich kan vestigen in het gedeelte van Georgië dat onder controle staat van de Georgische autoriteiten. Eiser stelt dat hij door de Georgische autoriteiten ervan worden verdacht met de Abchaziërs te hebben samengewerkt. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat er sprake is van een overschrijding van de termijn voor de AC-procedure. 4. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het met de hand ingevulde formulier dat hierna zal worden aangeduid als trajectlijst, is de vreemdeling aangemeld en geregistreerd op 4 maart 2002 om 17.45 uur, waarna het onderzoek naar zijn identiteit is gestart om 19.15 uur. Op een zich eveneens in het dossier bevindende computeruitdraai is echter na de woorden "Aanmelding asielzoeker" vermeld "04/03/2002 19:15" en na het woord "Identiteitsonderzoek", "04/03/2002 19:15". Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting staat vast dat eiser op 4 maart 2002 om 17:15 uur is aangemeld. De computeruitdraai vermeldt bij "Aanmelding asielzoeker" de tijd die volgens verweerder conform zijn beleid als start van de 48-uurs procedure dient te worden gezien - namelijk het moment dat het onderzoek daadwerkelijk wordt gestart. Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet op de tekst van artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vreemdelingenbesluit 2000, de tijd vanaf de feitelijke aanmelding van de asielzoeker te worden gezien als tijd die voor verweerder beschikbaar is voor onderzoek in de individuele zaak. Eiser is immers vanaf dat moment in het aanmeldcentrum aanwezig en ook beschikbaar voor onderzoek. Verweerders gemachtigde ter zitting heeft geschetst dat de praktische gang van zaken zo is dat asielzoekers veelal groepsgewijs worden aangevoerd in het aanmeldcentrum, dan eerst worden aangemeld en geregistreerd, waarna hun aanvragen in volgorde van aanmelding in onderzoek worden genomen. Deze praktijk is een voortzetting van het beleid dat verweerder voerde voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. In dat beleid achtte verweerder een maximale wachttijd van 4 uur tussen de aanmelding en de feitelijke start van het onderzoek, voor zover dat in de aanmeldcentra Rijsbergen of Zevenaar werd uitgevoerd, aanvaardbaar. In dat geval werd de wachttijd niet meegeteld bij het berekenen van de 48-uurs termijn. Dat volgens verweerder redenen van efficiëncy en capaciteit het niet mogelijk maakt bij alle asielzoekers de aanvraag meteen na aanmelding en registratie in onderzoek te nemen is op zich niet onbegrijpelijk, doch doet niet af aan de conclusie dat de tijd, die in dit geval op grond van artikel 1.1. aanhef en onder f Vb 2000 als beschikbaar voor onderzoek dient te worden aangemerkt, is aangevangen bij de aanmelding van eiser. Immers, nu de wetgever ervoor heeft gekozen een definitie te geven van het begrip procesuren heeft verweerder, anders dan voor 1 april 2000, geen beleidsvrijheid meer bij het bepalen van de uren die wel of niet bij de 48-uurs procedure worden meegerekend. De door verweerder aangevoerde organisatorische en praktische argumenten zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die voor rekening van de asielzoeker dienen te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat de tijd tussen de feitelijke aanmelding en de daadwerkelijke start van het onderzoek redelijkerwijs niet kon worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag. Nu vaststaat dat eiser is aangemeld op 4 maart 2002 om 17:45 uur, dient te worden geconcludeerd dat de 48-uurs termijn op 8 maart 2002 om 9:45 uur is geëindigd. De beschikking is blijkens het zogenaamde uitreikingsblad op 8 maart 2002 om 11:15 uur uitgereikt, zodat de conclusie moet zijn dat meer dan 48 proces-uren zijn verstreken. 5. Het beroep is mitsdien gegrond. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiser, wat daar overigens van zij, komt de rechtbank niet toe. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 Algemene wet bestuursrecht en 3.111, eerste lid Vb 2000. 6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,37 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,18 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag neemt; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,37 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen. Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, en door deze en de griffier, ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2002, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De rechter, afschrift verzonden op: 26 maart 2002 RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.