Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6551

Datum uitspraak2002-05-29
Datum gepubliceerd2002-08-16
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/17076
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rwanda / categoriale bescherming. Gelet op de informatie in het ambtsbericht van 13 december 2001 is de rechter voorshands van oordeel dat de algehele mensenrechten- en veiligheidssituatie ten opzichte van de situatie als beschreven in het ambtsbericht van 1 augustus 2000 is verslechterd. De rechter wijst met name op het geweld door LDF-leden, jegens vrouwen, de willekeurige arrestaties alsmede de situatie in de gevangenissen en cachots. Tevens acht de rechter van belang de melding in het ambtsbericht van 13 december 2001 dat de overheid onvoldoende tegen mensenrechtenschendingen optreedt. Voorts weegt de rechter mee dat het laatstgenoemde ambtsbericht melding maakt van infiltraties tussen mei en juli 2001 en spreekt van een voortdurend gevaar van nieuwe infiltraties. Verder betrekt de rechter bij de beoordeling dat blijkens het laatstgenoemde ambtsbericht sprake is van minimaal 300.000 ontheemden met een minimum aan voedsel- en watervoorzieningen. Een en ander klemt te meer, nu de UNHCR blijkens het ambtsbericht van 1 augustus 2000 de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Rwanda mogelijk achtte, terwijl van de visie van de UNHCR hieromtrent in het ambtsbericht van 13 december 2001 geen melding wordt gemaakt. Gelet op het vorenstaande behoeft het standpunt van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 nadere motivering. Toewijzing verzoek.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Zutphen Registratienummer: Awb 01/17076 Datum uitspraak: 29 mei 2002 UITSPRAAK op de verzoeken om voorlopige voorzieningen in het geschil tussen: A geboren op [...] 1978, van Rwandese nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. J.F. Smallenbroek, advocaat te Zwolle, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE verweerder, gemachtigde: mr. D.J. de Jong, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Op 17 oktober 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 18 januari 2001, aan verzoeker bekendgemaakt op 29 januari 2001, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Wel is verzoeker in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) tot 17 oktober 2001. Verzoeker heeft daartegen bij bezwaarschrift van 26 februari 2001 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 maart 2001 is de aan verzoeker verleende vvtv ingetrokken. Verzoeker heeft daartegen bij bezwaarschrift van 26 april 2001 bezwaar gemaakt. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van de bezwaren niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 19 april 2001 heeft verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar, ingediend op 26 februari 2001, is beslist. Bij verzoekschrift van 23 mei 2001 heeft verzoeker een gelijke voorziening verzocht met betrekking tot het bezwaarschrift van 26 april 2001. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 15 april 2002, waar verzoeker en zijn gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. 2. Motivering 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. In dit geval zal, mede gelet op het toepasselijke overgangsrecht, worden getoetst of de uitzetting van verzoeker verboden moet worden omdat er in redelijkheid twijfel over kan bestaan dat geen aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of omdat verzoeker een redelijke kans heeft op ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier, dan wel of er wegens andere bijzondere belangen een voorziening moet worden getroffen. 2.2 Op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan, voor zover van belang, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2.3 Onder verdragsvluchteling wordt verstaan: elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. 2.4 Verzoekers asielrelaas luidt als volgt. Verzoeker behoort tot de bevolkingsgroep der Hutu’s. Hij heeft Rwanda verlaten in verband met zijn etnische afkomst. Verzoeker was lid van de MDR en van de jeugdafdeling, de JDR. Na de genocide in 1994 kreeg verzoekers familie problemen. Verzoeker is eind juli 1994 met zijn familie naar Zaïre gevlucht. Nadat verzoekers vader in oktober 1994 naar Rwanda was teruggekeerd, is hij daar op 10 maart 1995 opgepakt op verdenking van genocide. Hierdoor werd verzoeker in Zaïre met de dood bedreigd. Verzoeker wist op 1 april 1995 te ontkomen aan een groep militairen. Daarna is verzoeker ondergedoken bij een vriend van zijn vader, bij wie hij tot zijn vertrek uit Zaïre op 10 augustus 1999 heeft verbleven. Verzoeker is weer naar Rwanda teruggekeerd, nadat hij had vernomen dat zijn vader op 6 juli 1999 was vrijgesproken van genocide. In Rwanda begonnen verzoekers problemen die tot zijn vertrek uit dat land hebben geleid. Tijdens verzoekers aanvraag om een identiteitskaart, werd verzoeker door een militair medegedeeld dat hij op de hoogte was van verzoekers lidmaatschap van de MDR. Ook kreeg verzoeker toen te horen dat de MDR mensen had gedood en werd hem gevraagd waarom hij zo laat naar Rwanda was teruggekeerd. In plaats van een identiteitskaart kreeg verzoeker een tijdelijke laissez passer voor de duur van 6 maanden. Verzoeker kon zich daarmee slechts vrij bewegen binnen B. Vanaf 20 augustus 1999 kwamen gewapende militairen bij verzoeker aan de deur met de mededeling dat verzoekers familie bescherming nodig had, omdat de burgemeester geruchten had gehoord over onrust onder de Tutsi’s. Ondanks protesten van verzoekers vader bleven zij tot 17 september 1999 in de buurt van de woning. Op die datum is verzoekers vader ontboden op het parket om daar enkele vragen te beantwoorden. Nadat verzoekers vader in het gezelschap van de militairen naar het parket was gegaan, is verzoekers vader opnieuw gearresteerd. Verzoekers vader werd ervan beschuldigd dat hij in 1992 drie Tutsi’s heeft laten doden door mensen van de MDR of mensen heeft aangezet tot het doden. Gelet hierop en gelet op de waarschuwing van een gemeenteambtenaar aan verzoekers moeder dat zij moest uitkijken dat verzoeker niets overkwam, is verzoeker in Kigali ondergedoken. Daar de militairen in Kigali op zoek gingen naar illegalen, is verzoeker op 20 augustus 2000 teruggekeerd naar B. Verzoeker ging regelmatig naar de gevangenis om zijn vader van eten te voorzien. Verzoekers moeder had op 4 september 2000 een oproep voor verzoeker ontvangen inhoudende dat hij op 21 september 2000 voor zijn vader moest getuigen. Verzoeker kende namen van mensen die door zijn vader waren gered. Toen verzoeker samen met zijn achterneef C op 15 september 2000 in de gevangenis aankwam, zijn zij gearresteerd en meegenomen naar een militair kamp. Verzoeker trof daar ook andere gevangenen. Verzoeker werd medegedeeld dat hij niet voor zijn vader mocht getuigen en werd gedwongen daartoe een verklaring te ondertekenen. Verzoeker is toen mishandeld. Verzoeker zou worden vrijgelaten als hij de verklaring zou ondertekenen. Na verzoekers weigering is hij gemarteld. Diezelfde avond zijn gevangenen, waaronder verzoeker en C, naar het Kivu-meer gebracht. Vervolgens werd er op de gevangenen geschoten, waarbij andere gevangenen over verzoeker en C heen vielen. Ook C was geraakt. Toen de militairen teruggingen kennelijk om de resterende gevangenen op te halen, wisten verzoeker en C zich te verstoppen achter een struik. Zij waren er toen getuige van dat de laatste groep gevangenen werd geëxecuteerd, en vervolgens in de rivier de Rusizi werd gegooid. Nadat de militairen waren vertrokken, zijn verzoeker en C naar een gezondheidscentrum, genaamd St. Français D’asize, gegaan. Verzoeker heeft daar tot 17 september 2000 bij nonnen verbleven. Verzoeker en C hebben Rwanda in het gezelschap van een non op illegale wijze via een officiële grensovergang verlaten. Verzoeker is via Uganda naar Kenia gereisd, alwaar verzoeker werd aangehouden, omdat hij niet over papieren beschikte. C en de zuster vervolgden hun reis. Nadat verzoeker op 10 oktober 2000 door een blanke zuster werd bevrijd, is hij tezamen met de zuster naar Nairobi gereisd, alwaar verzoeker tot 15 oktober 2000 bij de nonnen verbleef. Verzoeker is vervolgens per vliegtuig naar Nederland gereisd, waar hij op 16 oktober 2000 arriveerde. 2.5 Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Rwanda niet zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als verdragsvluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal tot op zekere hoogte aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin kunnen rechtvaardigen. 2.6 Dienaangaande overweegt de rechter als volgt. Ofschoon aan verweerder dient te worden toegegeven dat het asielrelaas van eiser op meerdere onderdelen voorwerp is van gerede twijfel, is niet op voorhand zodanig buiten twijfel dat het thans reeds als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt. In dit verband is van belang dat verzoeker een schriftelijke verklaring d.d. 22 februari 2002 heeft overgelegd van Vincent Lurquin, advocaat van de orde van Brussel, verbonden aan het Internationaal Tribunaal voor Rwanda. In die verklaring staat onder meer het navolgende vermeld: „Ik kan getuigen van het feit dat de heer A de zoon is van D. Tijdens het korte ontslag uit hechtenis van zijn vader, werd hij onder druk gezet door de autoriteiten die toen tegen de heer D ageerden. Na de nieuwe arrestatie van zijn vader, moest hij naar Kigali vluchten, alwaar hij door een oom verborgen werd gehouden tot hij de kans kreeg om asiel in Nederland te zoeken. Gezien de huidige situatie in Rwanda is het zeker dat de heer A met reden vervolging vreest indien hij naar zijn land moet terugkeren.“ Voorts stelt de rechter vast dat verweerder de kern van verzoekers asielrelaas, te weten de pogingen van de autoriteiten om verzoeker te verhinderen een verklaring ten gunste van zijn vader af te afleggen, daaronder begrepen de poging tot executie van verzoeker, niet heeft beoordeeld op de zwaarwegendheid. Gelet op het vorenstaande acht de rechter het wenselijk dat Vincent Lurquin naar aanleiding van zijn verklaring van 22 februari 2002 nader wordt ondervraagd. Hierbij zou met name moeten worden ingegaan op hetgeen hij weet te verklaren over verzoekers asielrelaas en uit welke bron zijn wetenschap afkomstig is. 2.7 Gelet op het voorgaande kan er derhalve in redelijkheid twijfel over bestaan dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b Vw 2000. 2.8 Ten aanzien van verzoekers stelling dat aan hem op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden verleend, overweegt de rechter het volgende. Verweerder heeft bij besluit van 29 maart 2001 de aan verzoeker verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) ingetrokken. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 22 februari 2001. Hierin staat onder meer het navolgende vermeld: „In deze brief informeer ik u over de beleidsontwikkeling op het gebied van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Rwanda (……). Dit naar aanleiding van het verschijnen van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Rwanda van 1 augustus 2000 (……). (……) De minister van Buitenlandse Zaken meldt dat de veiligheidssituatie over het algemeen goed is. Er is de afgelopen anderhalf jaar een aanmerkelijke verbetering opgetreden. Alleen in het noordwesten is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, nog niet geheel stabiel. De Rwandese overheid geeft hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in infiltraties van over de grens te voorkomen. Enkele incidenten in 1999 dienen als uitzondering te worden beschouwd. De criminaliteit is laag. Politiek geweld en intimidatie blijven beperkt tot incidenten. (……) Ten aanzien van de mensenrechtensituatie meldt de Minister van Buitenlandse Zaken dat het herstel van de veiligheidssituatie in het noordwesten heeft geleid tot een aanmerkelijke verbetering, maar nog wel reden tot zorg geeft. Echter, van ernstige schendingen waarbij een hoge mate van willekeur aanwezig is, is geen sprake meer. Het rechtssysteem, dat na de genocide in 1994 geheel was vernietigd, is van de grond af opgebouwd. Nieuwe wetgeving is ingevoerd en alle juridische instituties voorzien in de akkoorden van Arusha van 1993 zijn inmiddels opgericht. De kwaliteit van de vervolging op grond van genocide en misdaden tegen de menselijkheid is vanaf 1998 verbeterd. De meeste vluchtelingen van 1994 zijn inmiddels naar Rwanda teruggekeerd vanuit Burundi, Tanzania en DR Congo. UNHCR acht de veiligheidssituatie in de laatste achttien maanden aanzienlijk verbeterd, ook in het noordwesten. UNHCR acht terugkeer naar Rwanda van afgewezen asielzoekers mogelijk, mits ieder geval zorgvuldig wordt bezien. (……) Na afweging van hetgeen hierboven is overwogen, de verbeterde mensenrechten- en veiligheidssituatie, de terugkeer uit de buurlanden van de meerderheid van de vluchtelingen die in 1994 zijn gevlucht en de afwezigheid van een speciaal beleid in de ons omringende landen ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Rwanda, ben ik van oordeel dat het vvtv-beleid niet langer is geïndiceerd“. Na het ambtsbericht van 1 augustus 2000, waarop verweerder zich in genoemde brief heeft gebaseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 13 december 2001 opnieuw een ambtsbericht uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende vermeld: „(……) in rapportages van mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik van geweld door LDF-leden. De mate van machtsmisbruik in de zin van seksueel geweld en berovingen is in het gehele land ongeveer gelijk, maar het aantal moorden dat door LDF-ers is gepleegd is als gevolg van de algeheel minder stabiele situatie in het noordwesten relatief hoger dan in de rest van het land. Volgens berichten werden ook in de verslagperiode verscheidene burgers gedood nadat ze aangezien waren voor infiltranten uit de DR Congo. (…..) Ook maken LDF-leden zich schuldig aan banditisme. Daar ze niet betaald worden voor hun diensten, gebruiken sommigen hun positie om mensen te beroven en af te persen. Met uitzondering van het noordwesten (……) is de veiligheidssituatie in Rwanda momenteel in het algemeen bevredigend te noemen, hoewel geenszins duurzaam stabiel. (……) Als gevolg van de ontwikkelingen in de DRC, en de daaruit voortvloeiende druk op de Rwandese milities om Congo te verleten, vonden in juni 2001 voor het eerst sinds eind 1999 weer invallen plaats vanuit de DRC in Noordwest-Rwanda. De milities maakten zich in Rwanda schuldig aan berovingen. Het Rwandese leger voerde uitgebreide operaties uit om infiltraties van rebellen tegen te gaan. In enkele weken tijd werden ruim 700 rebellen gedood en (……) In juli 2001 zei het leger de situatie in het noordwesten weer onder controle te hebben. Vanaf juni 2001 kwam een stroom (……) Rwandese vluchtelingen op gang. Zij bleken een volledig vertekend beeld van de situatie in Rwanda te hebben. Ondanks deze ontwikkelingen moet vooralsnog rekening worden gehouden met de voortdurende dreiging van duizenden rebellen in DRC. Na de infiltraties van mei tot juli 2001 is het weer betrekkelijk rustig in het Noordwesten van Rwanda. (……) Het gevaar van infiltraties blijft bestaan, ondanks de door de rebellen geleden verliezen. Daarin onderscheidt de situatie in het noordwesten zich van andere delen van het land. Buiten het noordwesten is de veiligheidssituatie in alle gebieden bevredigend. Wel maken ex-militairen zich soms schuldig aan diefstal, moord, verkrachting en mishandeling. (……) Een ander probleem vormen de LDF. Ook zij zijn, met name in het noordwesten van het land verantwoordelijk voor diefstal, verkrachting en soms moord. (……) Vanwege de dreiging die nog steeds uitgaat van de rebellengroepen in de DRC is er in Rwanda nog geen sprake van duurzame stabiliteit. In Rwanda zit een groot aantal mensen gevangen (ongeveer 125.000). Velen zijn jaren vastgehouden zonder aanklacht, bewijs of proces. De maximumperiode van detentie is herhaaldelijk verlengd, hetgeen in strijd moet worden geacht met de internationaal aanvaarde mensenrechten zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het IVBPR.(……) Een groot aantal mensen is willekeurig gearresteerd.(……) Anderen zijn in gevangenschap gehouden ondanks dat zij vrijgesproken waren. Veiligheidsdiensten mogen geen personen gevangen houden. Deze waarborgen worden veelvuldig genegeerd. Ook politie, veiligheidsdiensten en leger maakten zich in de verslagperiode schuldig aan willekeurige arrestaties en detentie. In de gevangenissen en cachots vinden mishandeling en intimidatie plaats. Stokslagen behoren tot de routine in gevangenissen en cachots, met name tijdens ondervragingen. (……) Een indicator van de algehele omstandigheden in de gevangenissen is het sterftecijfer onder gevangenen. In 1999 bleek het aantal sterfgevallen gedaald, namelijk van ongeveer 3300 (3%’ tot ongeveer 1100 (1%). Sindsdien bleef het aantal stabiel; ook in 2000 meldde US Department of State ongeveer 1100 sterfgevallen. De situatie in de cachots is slechter dan in de gevangenissen.(……) Vanwege de zeer slechte omstandigheden in de cachots heeft de overheid besloten zoveel mogelijk gevangenen van de cachots over te brengen naar de reguliere gevangenissen. Het aantal gevangenen in cachots is tussen 1999 en 2001 gedaald tot ongeveer 10.000 personen, en het aantal cachots in gebruik is gedaald van 133 tot 95. Slaan of afranselen bij arrestaties of tijdens detentie komen echter vaak voor. In een aantal gevallen zijn folteringen door politie en leger zo ernstig geweest dat ze de dood tot gevolg hebben gehad. Sommige gevangenen stierven als gevolg van mishandeling door corrupte gevangenisbewaarders. In de huidige maatschappij komt (seksueel) geweld tegen vrouwen veel voor. (……) Het kwam echter regelmatig voor dat autoriteiten alleenstaande vrouwen tot seks dwongen (……). Een apart probleem vormen de 5.500 vrouwen in de gevangenis, waarvan ongeveer 600 vrouwen met jonge kinderen. Voor hen bestaat in de meeste gevallen een aparte afdeling, maar niettemin zijn verkrachtingen door bewakers of mannelijke gevangenen een groot probleem (……). De regering treedt onvoldoende op tegen (……) mensenrechtenschendingen. In juni en juli 2001 raakten mensen ontheemd door de invallen van de rebellen in het noordwesten. In de verslagperiode raakten mensen daarnaast door verschillende andere oorzaken ontheemd in Rwanda. In Bugesera en Gikongoro leidden hongersnood en een algehele uitzichtloze situatie begin 2001 tot ontheemden (……) Over het algemeen wordt aangenomen dat er in totaal 300.000 ontheemden zijn. Het kunnen er echter ook meer zijn. (……) Mensen die terugkomen uit de buurlanden worden eerst opgevangen in de doorgangskampen (…..) Het aantal mensen dat aanwezig is in deze kampen wisselt sterk, van vele duizenden tot honderden, afhankelijk van de in- en uitstroom. In de doorgangskampen zijn voedsel- en watervoorzieningen, evenals het geboden onderdak mimimaal. De veiligheidssituatie in de kampen is afhankelijk van de veiligheidssituatie in de regio.“ Gelet op de bovenstaande passages is de rechter voorshands van oordeel dat de algehele mensenrechten- en veiligheidssituatie, als hierboven beschreven, ten opzichte van de situatie als beschreven in het ambtsbericht van 1 augustus 2000 is verslechterd. De rechter wijst met name op het geweld door LDF-leden, jegens vrouwen, de willekeurige arrestaties alsmede de situatie in de gevangenissen en cachots. Tevens acht de rechter van belang de melding in het ambtsbericht van 13 december 2001 dat de overheid onvoldoende tegen mensenrechtenschendingen optreedt. Voorts weegt de rechter mee dat het laatstgenoemde ambtsbericht melding maakt van infiltraties tussen mei en juli 2001 en spreekt van een voortdurend gevaar van nieuwe infiltraties. Verder betrekt de rechter bij de beoordeling dat blijkens het laatstgenoemde ambtsbericht sprake is van minimaal 300.000 ontheemden met een minimum aan voedsel- en watervoorzieningen. Een en ander klemt te meer, nu de UNHCR blijkens het ambtsbericht van 1 augustus 2000 de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Rwanda mogelijk achtte, terwijl van de visie van de UNHCR hieromtrent in het ambtsbericht van 13 december 2001 geen melding wordt gemaakt. Gelet op het vorenstaande behoeft het standpunt van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 nadere motivering. Derhalve kan er in redelijkheid eveneens twijfel over bestaan dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 2.9 Gezien het voorgaande bestaat aanleiding om te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt vergoed door de Staat der Nederlanden, alsmede om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de verzoeken redelijkerwijs heeft moeten maken. Beslissing De voorzieningenrechter - wijst de verzoeken toe; - gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker tot de beslissingen op bezwaar aan verzoeker zijn bekendgemaakt; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 22,69 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van verzoeker tot een bedrag van € 644,= te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement DS 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer. Aldus gegeven door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2002 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier Afschrift verzonden op: 5 juni 2002 Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.