Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6868

Datum uitspraak2003-03-05
Datum gepubliceerd2003-04-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 02/1984
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken No.AWB 02/1984 5 maart 2003 14860 Wet personenvervoer Dienstregeling Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A, te Amersfoort, verzoeker, gemachtigde: mr. W.G. Tideman, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, te Bilthoven, tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder, gemachtigde: mr. T.P. Grünbauer, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft verweerder ten behoeve van de implementatie van "de Stadsdienst Amersfoort 2003-2008" nieuwe bushaltes vastgesteld voor een aantal locaties in Amersfoort. Bij brief van 3 november 2002, nadien aangevuld bij brief van 1 december 2002, heeft verzoeker tegen dit besluit, voor zover betrekking hebbend op de route van buslijn 5 door de Bombardonstraat, bezwaar gemaakt. Bij brief van 4 december 2002, na doorzending door de rechtbank Utrecht bij het College binnengekomen op 19 december 2002, heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Bij griffiersbrief van 2 januari 2003 is aan verzoeker een schriftelijke reactie gevraagd. Bij brief van 15 januari 2003, ingekomen op 17 januari 2003, heeft verzoeker desgevraagd gereageerd. Bij besluit van 22 januari 2003 heeft verweerder het door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft verzoeker bij brief van 10 februari 2003 beroep ingesteld bij het College. De voorzieningenrechter heeft besloten onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zonder zitting uitspraak te doen en de datum van de uitspraak te bepalen op heden. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: onder meer de Wet) bevat onder meer, de volgende, per 1 januari 2001 in werking getreden artikelen: "Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) g. dienstregeling: voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waartussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding dat de halteplaatsen of tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed; (…) Artikel 19 1. Het is verboden openbaar vervoer te verrichten zonder daartoe verleende concessie. (…) Artikel 20 1. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer zijn gedeputeerde staten, met uitzondering van concessies die worden verleend voor openbaar vervoer in een samenwerkingsgebied als bedoel in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering. De concessies in een samenwerkingsgebied worden verleend gewijzigd of ingetrokken door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam voor dat samenwerkingsgebied. 2. In afwijking van het eerste lid is het college van burgemeester en wethouders van een gemeente als bedoeld in artikel 120 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer ten behoeve van die gemeente. Artikel 31 1. De concessiehouder vraagt ten minste eenmaal per jaar advies aan consumentenorganisaties die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden, over door de concessiehouder voorgenomen wijziging van een dienstregeling, het tarief en overige in de concessie geregelde onderwerpen. (…) Artikel 32 1. De consessieverlener kan aan een concessie voorschriften verbinden. 2. Aan een concessie worden in ieder geval voorschriften verbonden ten aanzien van: (…) f. de wijziging, de openbaarmaking, de datum van ingang en de geldigheidsduur van de dienstregeling; (…) Artikel 105 1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. (…)" 2.2 De geschiedenis van de parlementaire behandeling die leidde tot de Wet personenvervoer 2000 bevat onder meer de volgende passages. Uit de MvT, Kamerstukken II, 1998-1999, 26456, nr. 3: -Pagina 6, onder 1.4, "De opbouw van het wetsvoorstel: Het onderhavige wetsvoorstel is ingrijpend van aard. Naast een regeling voor de introductie van marktwerking in het openbaar vervoer, wordt ook een voorstel gedaan tot verdere liberalisering van het besloten busvervoer. (…) in de verhouding tussen de decentrale overheid en de vervoersbedrijven heeft een belangrijke verschuiving plaats. Dit wetsvoorstel gaat uit van de verzakelijking van deze relatie door middel van de introductie van periodieke betwistbaarheid. Deze verzakelijkte relatie impliceert een grote mate van vrijheid voor de vervoerders. Zo vervalt de vaststelling van de dienstregeling door de bevoegde overheid (…)." - pagina 13 en verder, onder het kopje Ontwikkeling en/of uitvoering van de dienstregeling; "de uitvoeringsfunctie is bij uitstek een taak voor de vervoerbedrijven. Het betreft onder meer het daadwerkelijke laten rijden van de vervoermiddelen, uitvoering geven aan de vastgestelde dienstregeling, de inzet van personeel, het management en het onderhoud van de voertuigen. Deze functie zal in ieder geval onderdeel uitmaken van de aanbesteding. De ontwikkelfunctie betreft onder andere het beleid ten aanzien van de tarieven, de dienstregeling en het voertuigtype. De aanbesteding van de ontwikkelfunctie is meer complex van aard, met name omdat het formuleren van het gunningscriteria voor een dergelijk aanbod op kwaliteit meer aandacht vergt. Het is echter ook denkbaar dat de consessieverlener stapsgewijs wil groeien in het proces van aanbesteden. Bovendien is de scheidslijn tussen de beleidsvoeringsfunctie en de ontwikkelingsfunctie niet haarscherp aan te geven. Op basis van deze overwegingen zijn de tot concessieverlening bevoegde overheden in het onderhavige wetsvoorstel vrij om te bepalen of naast de uitvoeringsfunctie ook de ontwikkelingsfunctie wordt aanbesteed en zo tot de verantwoordelijkheid van de vervoerder behoort." - Op pagina 16, onder 4.5 concessievoorschriften: "De bevoegdheid om de dienstregeling vast te stellen komt te vervallen. De systematiek van de concessieverlening is zodanig dat de offerte van de vervoerder de basis is voor de gunning van de concessie. In de concessievoorschriften kan de concessieverlener vastleggen binnen welke marges de vervoerder wijzigingen mag aanbrengen in de dienstregeling. (…)." - Op pagina 53 onder 13.10 Wat zijn de gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht? "Het vervallen van de bevoegdheid van de overheid om dienstregelingen vast te stellen, kan ook een verminderde werklast voor de rechterlijke macht te zien geven." - Onder 14. Artikelsgewijze toelichting; de toelichting bij artikel 1 op pagina 54: "Het begrip dienstregeling is ten opzichte van de huidige definitie in de Wet personenvervoer uitgebreid. Het begrip is ten opzichte van de huidige definitie in de Wet personenvervoer uitgebreid. Het begrip dienstregeling ondervindt inhoudelijk geen wijziging. De uitbreiding werd noodzakelijk omdat dit voorstel van wet als gevolg van het vervallen van de bevoegdheid van de overheid tot vaststellen van de dienstregeling, anders dan de Wet pesonenvervoer geen grondslag meer heeft om nadere regels te stellen ten aanzien van de dienstregeling." - ad artikel 21 op pagina 61: "de dienstregeling zal volgens dit wetsvoorstel door de vervoerder worden bepaald. Eisen aan de dienstregeling zullen, voorzover gewenst, door de concessieverlener in het programma van eisen voor de aanbesteding van de concessie worden opgenomen. (…)" In de nota naar aanleiding van het verslag (nr. 7) staat op pagina 77, onder artikel 1, vermeld: "Omdat in voorliggend wetsvoorstel geen vaststellingsprocedure voor de dienstregeling is opgenomen, is de omschrijving van het begrip dienstregeling in die zin uitgebreid dat het zijn huidige betekenis kan houden. (…) via de dienstregeling wordt gewaarborgd dat het vervoer voor ieder kenbaar is en en derhalve ook voor ieder open staat." 2.3 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. - In 1998 heeft verweerder besloten het openbaar vervoer in Amersfoort aan te besteden, hetgeen in 1999 in een Programma van Eisen is vastgelegd. - Op 18 november 2001 heeft verweer dit Programma van Eisen aangepast. - Op 20 november 2001 heeft verweerder besloten het (aangepaste) Programma van Eisen en de vergunningscriteria op te nemen in de aanbestedingsdocumenten alsmede de aanbesteding van de Stadsdienst Amersfoort in gang te zetten. - Bij besluit van 9 juli 2002 heeft verweerder aan Connexxion openbaar vervoer N.V. (hierna: Connexxion) de "Concessie Stadsdienst Amersfoort" als bedoeld in artikel 19 van de Wet personenvervoer 2002 verleend voor de exploitatie van openbaar vervoer in het concessiegebied van 15 december 2002 tot en met 14 december 2008. - Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft verweerder voorts ten behoeve van de implementatie van "de Stadsdienst Amersfoort 2003-2008" voor een aantal locaties in Amersfoort nieuwe bushaltes vastgesteld. Aan de toelichting op dit besluit kan onder meer het volgende worden ontleend: "Nieuwe haltes (…) Lijn 5 8. Sporthal Zielhorst Tweezijdige halte met aan de noordzijde een haltepaal 10 meter voor de bocht met de Bombardonstraat. Aan de zuidzijde komt een haltepaal tegenover huisnummer 40 in een perron met uitsparingen voor de bomen. 9. Halte peutserf aan de Bombardonstraat aan weerszijde net voorbij de kruising met de Hendrick de Keyeserlaan. Noordelijke halte moet worden betegeld. Bij de zuidelijke halte volstaat een blomarkering. Halteborden kunnen op de lantaarnpalen worden aangebracht. 10.Halte Tamboerijnstraat aan de Bombardonstraat tussen de Tamboerijnstraat en de Dudokstraat. Aan de noordzijde volstaat een haltepaal en blokmarkering. Aan de zuidzijde wordt een perron aangelegd rond de 2 bomen en de lichtmast. - Bij brieven van 3 november en 1 december 2002 heeft verzoeker, die woonachtig is aan de Tamboerijnstraat 1 te Amersfoort, bezwaar gemaakt tegen de route van buslijn 5 door de Bombardonstraat te Amersfoort. De achtertuin van verzoeker is gelegen aan de Bombardonstraat. Verzoeker wenst evenwel dat buslijn 5 langs de voorkant van zijn woning aan de Tamboerijnstraat wordt geleid, zodat hij geen overlast meer bij zijn achtertuin ondervindt. - Bij brief van 4 december 2002, ingediend bij de rechtbank Utrecht en na doorzending ingekomen ter griffie van het College op 19 december 2002, heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Aan het verzoek kan het volgende worden ontleend: "(…) In het besluit wordt aangegeven dat tegen de route van de buslijnen geen bezwaar meer kan worden gemaakt omdat daarvan het inspraaktraject vorig jaar al is afgerond. (…) Waar vorig jaar op kon worden ingesproken betrof niet een besluit met betrekking tot de concrete busroutes, maar op het programma van eisen. Vervolgens zijn aan de hand van dit programma de concrete busroutes vastgesteld. De publicatie van 7 november was de eerste gelegenheid waar verzoeker kennis kon nemen van de loop van deze routes. Voor verzoeker heeft het besluit met betrekking tot de route van lijn 5 consequenties die hem, en vooral zijn gezin, diep treffen. (…)" - Bij brief van 10 december 2002 heeft verweerder een reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, inhoudende dat hij betwijfeld of er ten aanzien van de busroute wel sprake is van een besluit in de zin van de Awb. - Op 20 december 2002 heeft een hoorzitting plaatsgehad. - Bij brief van 15 januari 2003 heeft verzoeker een reactie ingediend naar aanleiding van verweerders brief van 10 december 2002. - Bij besluit van 22 januari 2003 heeft verweerder het door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. - Bij brief van 27 januari 2003 heeft de voorzieningenrechter verzoeker met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld beroep bij het College in te stellen. - Bij brief van 10 februari 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld bij het College, welk beroep is geregistreerd onder nr. AWB 03/222. - Bij brief van 14 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. 3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder Het besluit van 22 januari 2003, waarbij verweerder het door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard, houdt onder meer het volgende in. "(…) De lijnvoering en het routenet is echter niet vastgesteld in het zojuist genoemde besluit van 29 oktober maar volgt uit de verlening van de concessie (de 'vergunning om het openbaar vervoer uit te voeren') aan Connexxion d.d. 10 juni 2002. Wij leggen hieronder uit hoe die concessie tot stand is gekomen. In de Wet personenvervoer 2000 is vastgelegd dat de uitvoering van openbaar vervoer openbaar dient te worden aanbesteed. Om die reden hebben wij vervoerders gevraagd om een offerte te doen om het openbaar vervoer uit te voeren. Wij hebben vervolgens aan Connexxion concessie verleend. Deze concessieverlening is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zodat hiertegen voor belanghebbenden bezwaar openstaat. Het besluit is op 10 juni 2002 genomen zodat de bezwaartermijn daartegen verliep op 22 juli 2002. Uw bezwaar is op het eerste gezicht dus veel te laat gemaakt. Dat betekent dat wij uw bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, tenzij blijkt dat u een goede reden had waarom u niet eerder bezwaar heeft gemaakt. Hoewel daarnaar tijdens de hoorzitting niet expliciet is gevraagd, is ons gebleken dat de concessieverlening niet is gepubliceerd. Het eerste openbare blijk van concessieverlening is te vinden in de publicaties van het 'bushaltebesluit' op 6 november 2002. Wij vinden dan ook dat uw bezwaar, hoewel het (veel) te laat is ingediend, toch moet worden beoordeeld omdat wij vinden dat wij u de termijnoverschrijding niet aan kunnen rekenen. Een volgend punt is of uw belangen eigenlijk wel zijn getroffen met het concessiebesluit. Hoewel daarover enige discussie mogelijk is - het is ons niet geheel duidelijk dat u in uw belangen bent getroffen door het verlenen van concessie aan Connexxion openbaar vervoer N. V., houden wij het erop dat u toch belanghebbende bent, zodat uw bezwaar inhoudelijk moet worden behandeld. Voor het overige voldoet uw bezwaarschrift aan de wettelijke vereisten. Regelgeving en beleid Zoals gezegd is de gemeente ingevolge de Wet personenvervoer 2000 gehouden een openbare aanbesteding te houden voor de uitvoering van het openbaar vervoer in de gemeente Amersfoort. Voor deze aanbesteding gold een Programma van Eisen, opgesteld door de gemeente. Een aantal aanbieders van openbaar vervoer, waaronder Connexxion openbaar vervoer N.V., heeft een offerte aangeleverd. Uiteindelijk bleek de offerte van Connexxion het meest in overeenstemming met het Programma van Eisen, zodat de gemeente de concessie aan Connexxion heeft gegund. Bij die keuze hebben wij gekeken naar het totaalpakket van hetgeen de diverse vervoerders aanboden en konden wij slechts die totaalpakketten vergelijken. Slechts daarin hadden wij invloed op de dienstregeling. Het spreekt voor zich dat bij die vergelijking naast het lijnennet ook andere aspecten meespelen, zoals de aangeboden frequentie waarop wordt gereden, de kwaliteit van het materieel etc. Het stond ons dan ook, toen de keuze was gemaakt, niet vrij om een andere dienstregeling vast te stellen dan de dienstregeling die Connexxion had opgesteld. Anders gezegd: wij kunnen de loop van het lijnennet en de wijze van bediening niet aanpassen. Daarmee is gegeven dat met betrekking tot uw bezwaar, dat zich, zoals gezegd, richt tegen de door lijn 5 gevolgde route, wij niet anders konden besluiten dan wij hebben gedaan. Het besluit tot het verlenen van de concessie aan Connexxion en daarmee de acceptatie van de door Connexxion aangeboden dienstregeling bracht met zich mee dat er geen ruimte meer bestaat om met betrekking tot specifieke aspecten van de dienstregeling te komen tot een belangenafweging. Eén en ander is het gevolg van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever bij het vaststellen van de Wet personenvervoer 2000 om de bevoegdheid om een dienstregeling vast te stellen, weg te halen bij de (gemeentelijke) overheid en weer te leggen bij de uitvoerder van het openbaar vervoer. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een recente uitspraak de bovenstaande gedachtengang expliciet bevestigd. Wij hebben op het vaststellen van deze wet geen invloed kunnen uitoefenen. De gevolgen van een en ander zijn tweeledig: enerzijds hebben wij dus niet meer de bevoegdheid om zelf vast te stellen hoe de bussen gaan rijden (volgens welke route, hoe vaak etc.) en anderzijds zetten de wet en deze uitspraak belanghebbenden buitenspel. Die belanghebbenden zijn de burgers van het gebied waar het over gaat. Beoordeling van uw bezwaren Het hierboven geschetste kader is buitengewoon stringent en brengt met zich mee dat het ons niet vrijstaat de dienstregeling te wijzigen. Dat kan alleen anders zijn indien de wijze van uitvoering van het openbaar vervoer door Connexxion ertoe zou leiden dat wij de concessie moeten intrekken. Onder dergelijke omstandigheden zouden wij het openbaar vervoer opnieuw moeten aanbesteden, waarbij wij wederom met de beperkingen van een dergelijke aanbesteding te maken zouden krijgen. Ook dan kunnen wij slechts vergelijken op basis van totaalpakketten. In de door u aangevoerde omstandigheden zien wij onvoldoende reden om de concessieverlening aan Connexxion ter discussie te stellen, zodat uw bezwaar ongegrond is. Wij stellen daarnaast vast dat, hoewel er sprake is van klachten en hoewel er sprake is van enige maatschappelijke onrust, de wijze van uitvoering van het openbaar vervoer door Connexxion niet van dien aard is dat wij daarin thans aanleiding zien te overwegen om de concessie in te trekken. Daarij speelt mede een rol dat naar aanleiding van de klachten een gesprek heeft plaats gevonden tussen Connexxion en ons en dat wij naar aanleiding daarvan het vertrouwen hebben behouden op een goede uitvoering van het openbaar vervoer door Connexxion. (…)" Aan de reactie op het verzoek om voorlopige voorziening van 14 februari 2003, tevens verweerschrift in de bodemprocedure, kan voorts het volgende worden ontleend. "(…) De gronden van het beroep geen inspraak 12.Het is juist dat bij het aanbesteden van de concessie geen 'brede' inspraak heeft plaatsgevonden. Niettemin is het Programma van Eisen wel onderwerp van bespreking geweest van het concusmentenplatform, dat conform de omschrijving van de Wet personenvervoer 2000 is samengesteld geweest. Verdere inspraak schrijft de wet niet voor. 13.De gang van zaken rond de aanbesteding van openbaar vervoer is dan ook conform de daaarvoor geldende regels geschied. Het PvE van de gemeente wordt niet uitgevoerd 14.De gemachtigde van de heer A stelt in haar beroepschrift dat niet het Programma van Eisen van de gemeente, maar die aanbieding die het meest correspondeerde met dat Programma wordt uitgevoerd. 15.Die stelling is niet juist. Alle aanbiedingen dienden te voldoen aan het Programma van Eisen en alle aanbiedingen zijn daaraan getoetst. Vervolgens is op basis van de gunningscriteria een keuze gemaakt. Connexxion als 'b-orgaan' 16.In het beroepschrift wordt aangenomen dat Connexxion de routes heeft vastgesteld en derhalve het bestuursorgaan is dat zich in beroep zou moeten verweren. Die stelling is niet geheel juist. 17.Het college stelt zich op het standpunt dat uit de verleende concessie de binding van Connexxion volgt aan de door Connexxion opgestelde dienstregeling en aan de door Connexxion ontworpen lijnvoering. 18.De stelling van de gemachtigde van de heer A, dat Connexxion moet worden beschouwd als een 'ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed' is dan ook onjuist. 19.In de beslissing op bezwaar is het bovenstaande overigens niet geheel duidelijk geweest. Dat betekent tevens dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte is aangenomen dat in zeer dringende gevallen toch nog een belangenafweging plaats zou kunnen vinden. In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat de heer A met deze misslag niet in zijn belangen is geschaad. Onzorgvuldige voorbereiding / gebrek aan belangenafweging / verkeersveiligheid 20.De bevoegdheid van het college bestaat uit de keuze tussen de verschillende aanbiedingen (voor zover deze voldeden aan het Programma van Eisen). Dat is gezien de aard van de aanbesteding geen vrije keuze, maar was een gebonden bevoegdheid: gegeven het Programma van Eisen en gegeven de gunningscriteria is 'na-rekenbaar' voor wie het college heeft gekozen. 21.Daarbij is dan ook geen plaats voor een individuele belangenafweging, zoals namens de heer A voorgestaan. Die consequentie is door de wetgever zo gewild. 22.Die consequentie is vergelijkbaar met de gang van zaken rond bouwvergunningen waarbij de wetgever heeft bepaald dat indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, genoemd in art. 44 Woningwet,de bouwvergunning moet worden verleend. Voor een belangenafweging tussen de aanvrager en diens buren is geen plaats. Niettemin zijn de buren bijna per definitie (denk aan het 'zichtcriterium') wel belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht bij de bouwvergunning. De wetgever heeft echter privacybelangen niet als een mee-wegend belang aangemerkt. 23.Het hiervoor opgemerkte geldt in gelijke mate voor de door de gemachtigde van de heer A gemaakte opmerkingen over verkeersveiligheid. Dat maakt evenwel niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. (…)" 4. Het standpunt van verzoeker Aan de bij brief van 15 januari 2003 gegeven reactie van verzoeker op een brief van de voorzieningenrechter van het College van 2 januari 2003 kan het volgende worden ontleend. "Het PvE wordt uitgevoerd door de vervoerder. De grenzen waarbinnen deze kan opereren worden in dit plan aangegeven. Het gemeentebestuur dient bij de opstelling van het PvE met alle belangen rekening te houden. Niet alleen financiële aspecten en belangen van de gebruikers van het openbaar vervoer moeten worden behartigd; ook dienen meegewogen te worden de gevolgen voor de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer, en de eventuele overlast die het rijden van de bus op bepaalde trajecten in delen van stad met zich mee brengt. Naar de mening van de heer A moet, naar analogie van de concrete beleidsbeslissingen in streekplannen, het onderdeel van de PvE betreffende de buslijnen, daar waar deze zo diep ingrijpen in de levenssfeer van de heer A en zijn gezin, worden beschouwd als een besluit in de zin van de Awb. Uit de stukken die door de gemeente aan U zijn toegezonden blijkt wat concreet de gevolgen zijn voor de heer A. Naar het oordeel van de heer A gaat het hier dan ook om een besluit in de zin van de Awb. Inspraak voor individueel belanghebbenden is niet mogelijk geweest, althans de mogelijkheid hiertoe is niet gepubliceerd. Wel zijn consumentenorganisaties uitgenodigd hun visie te geven, maar ook andere belanghebbenden, zoals de heer A, dienen de gelegenheid te krijgen hun mening over het Programma te geven. Opvallend is daarnaast dat bijvoorbeeld de verkeersveiligheid geen aspect is dat is meegewogen, althans daar blijkt niet van. De verkeersveiligheid is uitdrukkelijk géén onderwerp waarover met het consumentenplatform advies gevraagd moet worden door de vervoerder (p. 13 PvE). In de zaak AWB 98/874, 943 en 978 hebben belanghebbenden uitdrukkelijk wel de gelegenheid gehad in te spreken op de routes en dienstregeling van de buslijnen. Verweerders hebben via advertenties in de regionale dagbladen belanghebbenden opgeroepen hun bedenkingen in te dienen (wensen en suggesties). Uw College stelt in 6.1 dat nu appellanten zijn opgekomen tegen de niet in de dienstregeling besloten feitelijke situering van de halte, en niet tegen de tengevolge van de dienstregeling veranderde route verweerders appellanten niet ontvankelijk hadden moeten verklaren. In dit geval gaat het juist wel om de veranderde route waartegen de heer A bezwaren heeft, waarin hij dus wél ontvankelijk moet worden verklaard. Weliswaar is deze uitspraak gedaan onder de inmiddels vervangen Wet personenvervoer, maar daarin is het karakter van de dienstregeling niet gewijzigd. Veranderd is alleen de bevoegdheid tot het vaststellen van de dienstregeling: niet meer de concessieverlener, maar de vervoerder. De heer A is van mening dat de mate van rechtsbescherming en van inspraakmogelijkheden wat betreft de route van de buslijnen gehandhaafd dient te blijven. Ook de andere uitspraken komen tot een niet-ontvankelijkheid op grond van het feit dat het niet de verweerders waren die bevoegd waren tot het vaststellen van de dienstregeling, maar de vervoerder. Dat de vaststelling zelf niet als een besluit in de zin van de Awb is te beschouwen kan ik in de uitspraken niet lezen. Indien het niet het gemeentebestuur is dat de dienstregeling vastgesteld heeft, maar de vervoerder dan dient de vervoerder als verweerder op te treden. In dit geval Connexxion voert de publiekrechtelijke taak van het voorzien in openbaar vervoer uit, onder meer bekostigd uit rijksbijdragen, en is daarmee gelijk te stellen aan een 'ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed' (art. 1:1 onder b Awb). De conclusie moet zijn dat het verzoek ontvankelijk is, maar dat verweerder niet is de gemeente, maar Connexxion als concessiehouder en daarmee uitvoerder van de publiekrechtelijke taak." Verzoeker heeft in zijn beroepschrift van 10 februari 2003 tevens een aanvulling gegeven op de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening. Allereerst voert verzoeker aan dat het spoedeisende belang is gelegen in de toegenomen verkeersonveiligheid. Lijn 5 rijdt inmiddels door de Bombardonstraat en heeft geleid tot een verergering van de gesteldheid van drie van de vier kinderen, en daarmee tot een verergering van de situatie van het gehele gezin. Verzoeker kan zich er met name niet mee verenigen dat individuele belanghebbenden geen enkele inspraak hebben gehad op de routes van de buslijnen. Slechts vertegenwoordigers van consumentengroepen hebben inspraak gehad op het Programma van Eisen. De mogelijkheid van inspraak is hem evenwel niet bekend gemaakt. Verzoeker is van mening dat, nu het kennelijk niet de gemeente is, maar Connexxion die uiteindelijk de bevoegdheid had om de routes vast te stellen, dat ook het orgaan is waartegen het beroep is gericht. Nu het Connexxion is die de publiekrechtelijke taak uitvoert van het voorzien in openbaar vervoer, dat onder meer bekostigd wordt uit rijksbijdragen, is deze daarmee gelijk te stellen met "een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed" als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Voorts betoogt verzoeker dat nu zijn belangen bij de besluitvorming over de route van buslijn 5 in het geheel geen rol hebben gespeeld, het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Ook de verkeersveiligheid is onvoldoende meegewogen, waarbij alternatieven voor de busroute ten onrechte nooit zijn overwogen. 5. De beoordeling van het verzoek Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevraagd, en overweegt dienaangaande als volgt. Verzoeker heeft zijn bezwaren tegen de route van buslijn 5 naar voren gebracht in het kader van besluitvorming door verweerder omtrent het vaststellen van enkele locaties voor nieuwe bushaltes in Amersfoort. Verzoeker is, naar de voorzieningenrechter uit de stukken opmaakt, daarbij niet opgekomen tegen het - niet op de Wet personenvervoer 2000 steunende - besluit inhoudende de vaststelling van de locatie van de bushalte als zodanig in de Bombardonstraat. Verzoeker is echter uitdrukkelijk opgekomen tegen de in de dienstregeling van Connexxion vervatte route van buslijn 5. Van het onderhavige dossier behoeft derhalve niet een deel te worden afgesplitst ter retourzending aan de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Utrecht ter verdere behandeling. Onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 9 oktober 2002, nr. AWB 01/959, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AF0352, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat, anders dan onder de werking van de per 1 januari 2001 ingetrokken Wet personenvervoer in de Wet personenvervoer 2000 niet is voorzien in een bepaling die verweerder enige bevoegdheid toekent op het punt van de vaststelling van de dienstregeling. Artikel 32, tweede lid, onder f, van de Wet personenvervoer 2000 bepaalt dat de concessieverlener (hier verweerder) in de concessie voorschriften moet geven omtrent wijziging, openbaarmaking, datum van ingang en geldigheidsduur van de dienstregeling. In de MvT is in de onder 2.2 van deze uitspraak geciteerde toelichting bij artikel 21 evenwel uitdrukkelijk vermeld dat de dienstregeling door de vervoerder wordt bepaald. Aldus behoort het onder vigeur van de Wet personenvervoer 2000 niet langer tot de publieke taak en bevoegdheid van verweerder om een dienstregeling als hier aan de orde, vast te stellen. De dienstregeling maakt - in overeenstemming hiermede - dan ook geen onderdeel uit van het concessiebesluit. Verweerder heeft zich derhalve in zijn schrijven van 10 december 2002 en in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat nu de dienstregeling niet door hem is vastgesteld, de door verzoeker gemaakte bezwaren tegen de route van buslijn 5 niet zijn gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen ingevolge artikel 105 van de Wet personenvervoer 2000 bezwaar kan worden gemaakt dan wel beroep kan worden ingesteld bij het College. De dienstregeling, zoals deze door Connexxion is bepaald, steunt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin op een zodanig besluit, nu Connexxion - niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld - bij gebrek aan openbaar gezag, anders dan verzoeker meent, evenmin kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het door verzoeker gewenste resultaat in de bodemprocedure niet zal kunnen worden bereikt. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig één der partijen met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken. Toepassing gevend aan artikel 8:83, derde lid, Awb wegens kennelijke ongegrondheid van het verzoek wordt beslist als volgt. 6. De beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af: Aldus gewezen door mr. R.R. Winter in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003. w.g. R.R. Winter w.g. L. van Duuren