Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AJ3364

Datum uitspraak2003-09-10
Datum gepubliceerd2003-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300483/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 17 september 2002 hebben appellanten verweerder verzocht om schade te vergoeden in verband met de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht.


Uitspraak

200300483/1 Datum uitspraak: 10 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en anderen, appellanten, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder. 1. Procesverloop Bij brief van 17 september 2002 hebben appellanten verweerder verzocht om schade te vergoeden in verband met de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht. Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de verzoeken hebben appellanten bij brief van 26 november 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2003, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Bij brief van 30 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.A. Mulder, zijn verschenen. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog nadere stukken ontvangen van appellanten en verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting. 2. Overwegingen 2.1. Op 25 oktober 1994 heeft verweerder in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet, gelezen in samenhang met artikel 24 van die wet, de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht opnieuw vastgesteld (verder: het A-besluit). In artikel 23, eerste lid, van het A-besluit is bepaald dat aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden, op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding wordt toegekend, voor zover die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende, door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd. Ingevolge het tweede lid van artikel 23 is op de behandeling van het verzoek de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van overeenkomstige toepassing. Op 28 april 2000 heeft verweerder in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het A-besluit gewijzigd (verder: het IA-besluit). Artikel 15, eerste lid, van het IA-besluit bevat dezelfde bepaling als vermeld in artikel 23, eerste lid, van het A-Besluit. Ingevolge het tweede lid van artikel 15 is op de behandeling van het verzoek om schadevergoeding de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 van overeenkomstige toepassing. 2.2. Appellanten hebben verweerder verzocht om vergoeding van de door hen te treffen geluidsisolerende maatregelen en van de verminderde waarde of opbrengsten van hun panden. 2.3. De Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 20 augustus 2003, no. 200204403/1 (aangehecht), dat tegen schadebesluiten, genomen met toepassing van artikel 21 van het besluit tot aanwijzing van het luchtvaartterrein Schiphol, in eerste aanleg beroep openstaat bij de rechtbank. In het thans voorliggende geval ziet zij, gelet op de overeenkomsten tussen de betrokken schaderegelingen, geen aanleiding voor een ander oordeel. Derhalve staat ook tegen schadebesluiten genomen met toepassing van artikel 23 van het A-besluit en artikel 15 van het IA-besluit dan wel tegen het niet tijdig nemen van (beslissingen op bezwaar inzake) dergelijke schadebesluiten in eerste aanleg beroep open bij de rechtbank. 2.4. De conclusie is dat het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal worden doorgezonden aan de rechtbank te Maastricht om door haar te worden behandeld. 2.5. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskosten in de aan de rechtbank te zenden zaak reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank, die daarbij ook over de proceskosten in deze zaak, vast te stellen op € 322,00 voor het verschijnen ter zitting, zal dienen te oordelen. Verder ziet zij aanleiding te bepalen dat het door appellanten voor het beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen; II. stelt de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten; III. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) terugbetaalt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Snijders Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003 279