Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1514

Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302109/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder de krachtens de Wet milieubeheer door appellant gevraagde revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet voor een veehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie […], nummer […], gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Dit besluit is op 27 februari 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200302109/1. Datum uitspraak: 24 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Aalten, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder de krachtens de Wet milieubeheer door appellant gevraagde revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet voor een veehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie […], nummer […], gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Dit besluit is op 27 februari 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 20 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A.H.M. Krabbenborg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vergunning verleend voor het houden van 28 kraamzeugen, 81 guste en dragende zeugen, 350 gespeende biggen, 400 vleesvarkens in hokken met een oppervlakte van maximaal 0,8 m2, 28 opfokzeugen en 3 dekberen. Verweerder heeft de gevraagde vergunning geweigerd voor het houden van 400 vleesvarkens in hokken met een oppervlakte groter dan 0,8 m2. 2.2. Appellant betoogt dat verweerder de gevraagde vergunning ten onrechte gedeeltelijk heeft geweigerd. Hij voert hiertoe aan dat bij de beoordeling van zijn aanvraag, gezien het moment van indiening daarvan, ten onrechte de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) is gehanteerd. 2.2.1. Ingevolge artikel 10, negende lid, van de Wav blijft, indien de aanvraag van een vergunning voor een veehouderij is ingediend voor 8 december 2000, het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden. Ingevolge artikel 11 van de Wav treedt de wet in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit van 26 april 2002 (Stb. 2002, 207) is bepaald dat de Wav met ingang van 8 mei 2002 in werking treedt. 2.2.2. De Afdeling stelt vast dat de aanvraag is ingediend op 8 januari 2001. Derhalve heeft verweerder, gelet op artikel 10, negende lid, van de Wav en mede op de datum van inwerkingtreding van de Wav en de datum van het bestreden besluit, bij de beoordeling van de aanvraag terecht de Wav gehanteerd. 2.3. Appellant spreekt zijn ernstige twijfel uit over de juistheid van bijlage 1 bij het bestreden besluit. De Afdeling stelt vast dat de gedeeltelijke weigering van de vergunning berust op de overwegingen in het bestreden besluit met betrekking tot de ammoniakemissie van de inrichting. Voorts stelt de Afdeling vast dat bijlage 1 van het bestreden besluit moet worden gerekend tot de overwegingen uit het bestreden besluit met betrekking tot de door de inrichting veroorzaakte stankhinder. Gelet hierop is deze beroepsgrond gericht tegen een overweging in het bestreden besluit die niet anders kan worden verstaan dan als ten overvloede gegeven. Reeds om die reden kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003 312-431.