Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1727

Datum uitspraak2003-09-09
Datum gepubliceerd2003-09-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001217.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof overweegt dat uit het bepaalde in de artikelen 449 tot en met 452 van het Wetboek van Strafvordering moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gegeven waarin hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn volledige persoonsgegevens. Nu eerst na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn (..) persoonsgegevens van verdachte bekend zijn gemaakt, kan de verdachte (..) niet in het hoger beroep worden ontvangen.


Uitspraak

Parketnummer: 20.001217.02 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 24 april 2001 in de strafzaak onder parketnummer 02/004068-00 tegen: N.N. zich noemende: [verdachte], thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. Het hoger beroep Zowel de verdachte als het openbaar ministerie hebben tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van hetgeen door de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. De ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte A1 Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van de navolgende omstandigheden. Het vonnis van de rechtbank Breda in de zaak onder parketnummer 02/004068-00 luidt voor zover hier van belang als volgt: ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Parketnummer: 4068-00 1 Partijen. Onderzoek van de zaak In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van jusitite in het arrondissement Breda tegen: N.N., zich noemende [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder vaste woon of verblijfplaats, heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen... -2- De akte van rechtsmiddel houdt voor zover van belang in: Parketnr 02/004068-00 Appelnr 01/475 Op 24 april 2001 kwam ter griffie van deze rechtbank mr R.E. Drenth (58), advocaat te Breda, die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring, en verklaarde namens naam N.N., zich noemende [verdachte], voornaam [naam] geboren [geboortedatum], te Onbekend wonende te adres Z.V.W.O.V.H.T.L. Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 24 april 2001 in de zaak tegen N.N. met bovenvermeld parketnummer gewezen/gegeven door de Meervoudige kamer in deze rechtbank, en alle genomen tussenbeslissingen. Waarvan akte. de griffier, M.C.M.A. Ophey (volgt handtekening) de comparant, mr M.E. Drenth (58) (volgt handtekening) A2 Het hof overweegt dat uit het bepaalde in de artikelen 449 tot en met 452 van het Wetboek van Strafvordering moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gegeven waarin hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn volledige persoonsgegevens. Nu eerst na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn, bij brief van de raadsman van verdachte, d.d. 12 augustus 2003, persoonsgegevens van verdachte bekend zijn gemaakt, kan de verdachte, wat er ook zij van de waardering van de juistheid van die gegevens, niet in het hoger beroep worden ontvangen. De ontvankelijkheid van het hoger beroep van het openbaar ministerie B1 Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van de navolgende omstandigheden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 september 2003 heeft de advocaat-generaal medegedeeld het appèl van de zijde van het openbaar ministerie in te trekken. -3- B2 Het hof overweegt hieromtrent dat de advocaat-generaal het hoger beroep niet op de wijze als voorzien in artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingetrokken. Aangezien echter het openbaar ministerie als vervolgende instantie op grond van het opportuniteitsbeginsel (ook) kan afzien van vervolging, waaronder mede moet worden begrepen het afzien van het instellen van hoger beroep of het intrekken daarvan en, anders dan de raadsman heeft gesteld, nog geen aanvang is genomen met de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte en voorts gelet op de omstandigheid, zoals hiervoor onder A2 is overwogen, dat verdachte niet in diens appèl kan worden ontvangen, zal het hof deze wijze van intrekken van het hoger beroep op één lijn stellen met die waarin door het openbaar ministerie het ingestelde hoger beroep vóór de aanvang van de behandeling ter terechtzitting wordt ingetrokken. Het hof overweegt daarbij dat ook door deze wijze van intrekken (ter terechtzitting) de betrouwbaarheid van de proceshandeling en een efficiënte administratieve afhandeling, evenals bij een intrekking van het rechtsmiddel ter griffie, niet ter discussie staan, nu de verklaring tot intrekking van het rechtsmiddel door de griffier is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. B3 De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte, nu hij niet in het namens hem ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen, belang heeft bij de behandeling van het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep. Het hof stelt voorop dat het instellen van appèl door het openbaar ministerie in de eerste plaats dient om het vervolgingsrecht (ook) in hoger beroep te kunnen effectueren. Voorts overweegt het hof dat een redelijke met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing in een geval als het onderhavige, waarbij verdachte appèl heeft ingesteld op een wijze als hiervoor omschreven, met zich brengt dat de verdachte, bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de intrekking van het hoger beroep door de advocaat-generaal, niet meer met vrucht een beroep kan doen op dat verdedigingsbelang. Dientengevolge zal ook de advocaat-generaal in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. -4- B E S L I S S I N G: Het hof: Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Verklaart de advocaat-generaal niet-ontvankelijk in de strafvervolging in hoger beroep. Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kempen, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 02 tijd : 09.30 verdachte: [naam] N.N. zich noemende: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 24 april 2001 ter zake van: sub 1: "Deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven"; sub 2 primair: "Overtreding van artikel 317 jo 45 Wetboek van Strafrecht", sub 2 subsidiair: "Overterding van artikel 285 Wetboek van Strafrecht", sub 3 primair: "Overtreding van artikel 317 Wetboek van Strafrecht" sub 3 subsidiair: "Overtreding van artikel 284 jo 47 Wetboek van Strafrecht", veroordeeld tot: Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde straf, verklaart aan het verkeer onttrokken het onder 12.1 omschreven paspoort, gelast de teruggave aan verdachte van alle overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen met de nummers beginnende met het cijfer 7, voor zover deze voorwerpen niet eerder zijn teruggegeven, heft het geschroste bevel tot voorlopige hechtenis op, verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair en onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;