Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9297

Datum uitspraak2003-09-25
Datum gepubliceerd2003-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers02/2106 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hantering van het CBBS is in beginsel niet strijdig met de WAO. Uitganspunt dient te zijn dat de arbeidsdeskundige schriftelijk toelicht waarom een functie voor de verzekerde als geschikt kan worden aangemerkt.

Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AU9244.



Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WAO 02/2106-KRD Uitspraak in het geding tussen [X], wonende te [Y], eiser, gemachtigde mr. C.M.E.F. Theuns, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Met ingang van 1 januari 2002 zijn de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Stb. 2001, 624) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Stb. 2001, 625) in werking getreden (Stb. 2001, 682). Ingevolge artikel 11 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Waar in deze uitspraak melding wordt gemaakt van verweerder wordt daarmee zowel de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bedoeld als het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Bij besluit van 11 april 2002 heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) met ingang van 11 juni 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 1 mei 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 9 augustus 2002 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 21 augustus 2002 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2003. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Maaswinkel, bijgestaan door J.W. van Zijl, bezwaararbeidsdeskundige. Bij beslissing van 25 april 2003 heeft de rechtbank het onderzoek heropend waarna verweerder op verzoek van de rechtbank middels de brief van 24 juni 2003 nadere informatie heeft verstrekt omtrent de werking en toepassing van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS). Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen De rechtbank neemt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten als vaststaand aan. Eiser is op 24 februari 2000 uitgevallen voor zijn werk als projectmanager. Hierna is hij gedurende een periode van 52 weken arbeidsongeschikt geweest. In aansluiting op deze periode heeft verweerder eiser een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid het Functie Informatie Systeem (hierna: het FIS) gehanteerd. In het kader van de wettelijk voorgeschreven eerste-jaars herbeoordeling is de arbeidsongeschiktheid van eiser in 2002 opnieuw beoordeeld; hierbij heeft verweerder het CBBS-systeem gehanteerd. Deze beoordeling heeft geleid tot het primaire besluit. Tegen dit besluit is namens eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Namens eiser is in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van eiser onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en met de omstandigheid dat eiser last heeft van zijn benen en van migraine. Voorts heeft de gemachtigde van eiser twijfels geuit over de actualiteit van de geduide functies. De rechtbank overweegt als volgt. Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid, waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van deze wet, twee aspecten van belang zijn, te weten: - of de betrokkene beperkingen heeft, die het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken zijn; - of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met gangbare arbeid een inkomen te verwerven. De rechtbank constateert dat verweerder bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebruik heeft gemaakt van het CBBS. Sinds 1 januari 2002 vervangt het CBBS het FIS als hulpmiddel bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid in onder meer de WAO. Ten aanzien van de werking en toepassing van het CBBS is de rechtbank, onder andere door middel van de in beroep door verweerder terzake verstrekte informatie, het volgende gebleken. In tegenstelling tot het FIS worden in het CBBS de mogelijkheden om te functioneren beoordeeld in plaats van de beperkingen. Om die reden wordt in het CBBS niet meer gesproken over het "Belastbaarheidspatroon", maar over de "Functionele Mogelijkhedenlijst" (hierna: FML). De FML heeft een modulaire opbouw, bestaande uit zes rubrieken. In de eerste twee rubrieken staan het persoonlijk en sociaal functioneren centraal; deze rubrieken zijn nieuw. De andere vier rubrieken bevatten hoofdzakelijk bekende beoordelingspunten uit de FIS-methodiek: aanpassing aan omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Bij alle aspecten van functioneren zijn normaalwaarden gedefinieerd en maximaal vier gradaties van beperkingen ten opzichte van die normaalwaarden. De normaalwaarden vertegenwoordigen een niveau van functioneren waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar minimaal in staat is. De FML wordt ingevuld door de verzekeringsarts en fungeert primair als checklist voor diens beoordeling. De beoordeling zelf wordt beargumenteerd in de verzekeringsgeneeskundige rapportage. Nadat de verzekeringsarts de FML heeft ingevuld, vindt de arbeidskundige beoordeling plaats. Het CBBS bevat een bestand van functies die geanalyseerd zijn door arbeidsdeskundig analisten. De informatie omtrent deze functies, onder andere de kenmerkende belastingsaspecten, wordt vastgelegd in functiebeschrijvingen. Op basis van de opgestelde FML en de arbeidskundige gegevens zoals leeftijd en opleidingsniveau wordt in genoemd functiebestand gezocht naar functies die geschikt zijn voor de verzekerde (de zogeheten voorselectie). Deze geautomatiseerde selectie kan drie uitkomsten hebben: 1. De functiebeschrijving wordt door de computer getoond als de belasting in de functie per beoordelingspunt overeenkomstig de mogelijkheden van de verzekerde is. 2. De functiebeschrijving wordt niet door de computer getoond als de functiebelasting de mogelijkheden van de verzekerde ver overschrijdt. 3. De functiebeschrijving wordt door de computer met een signalering getoond als een overschrijding van de FML-waarde niet groot is. Tevens wordt een signalering getoond als sprake is van niet-gematchte punten. Dit zijn items van de FML die niet voorkomen op de bij de functie behorende belastingenlijst. Dit laatste komt vooral voor in de rubrieken 1 en 2 van de FML. De arbeidsdeskundige onderzoekt de automatisch voorgeselecteerde functies op geschiktheid voor de verzekerde (de zogeheten eindselectie). Hij beoordeelt in de eerste plaats of de bekwaamheden van de verzekerde aansluiten bij de aanname-eisen voor de functie: de opleiding, ervaring en vaardigheden. Bij de functies die dan resteren beoordeelt de arbeidsdeskundige of er aanleiding is de functie te laten vervallen, de functie op te nemen in de lijst van te duiden functies zonder overleg met de verzekeringsarts dan wel de functie met een gerichte vraag aan de verzekeringsarts voor te leggen. De laatstgenoemde situatie zal zich uitsluitend voordoen als de arbeidsdeskundige twijfelt aan de geschiktheid van een geselecteerde functie. Een overzicht van een geschikt bevonden functie met uitgebreide informatie, zoals de naam van de functie, de aard van het bedrijf waar de functie wordt verricht, het arbeidspatroon, de inhoud van de functie en de daarbij behorende belastingsaspecten, wordt neergelegd in het document "Resultaat eindselectie". De rechtbank acht hantering van het CBBS bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in beginsel niet strijdig met de bepalingen van de WAO en van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Evenmin is de rechtbank gebleken dat hantering van het CBBS de rechterlijke toetsing anderszins niet kan doorstaan. De rechtbank ziet dan ook geen grond om te oordelen dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van het CBBS om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vast te stellen. Terzake van de medische kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling constateert de rechtbank dat eiser op 25 januari 2002 is onderzocht door de verzekeringsarts, R.M.E. Blanker. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden van eiser vastgesteld en neergelegd in de FML. De bezwaarverzekeringsarts, J.C. Kokenberg, komt in het rapport van 2 augustus 2002 op basis van het medisch dossier van eiser, de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde brief van 11 juli 2002 van de huisarts tot het oordeel dat er geen reden bestaat af te wijken van het primaire oordeel. De bezwaarverzekeringsarts acht de FML in overeenstemming met het klachtenpatroon van eiser en de gevonden (medische) afwijkingen. De rechtbank ziet geen reden om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit oordeel is gebaseerd op dossierkennis, anamnese, medisch onderzoek en informatie uit de behandelend sector. Voorts is niet gebleken dat eiser in de bezwaarprocedure melding heeft gemaakt van been- en hoofdpijnklachten; de omstandigheid dat in voormelde brief van 11 juli 2002 van de huisarts onder het kopje Anamnese en Onderzoek "migraine opthalmique" (bedoeld zal zijn migraine ophtalmique, rb) staat genoemd doet hier niet aan af. Niet gebleken is dat de daarmee aangeduide flikkeringen die daarboven ook door de huisarts zijn beschreven, tot een verdergaande beperking van eisers functionele mogelijkheden leiden dan reeds in de FML is vastgelegd. Tenslotte is door eiser in beroep geen (nieuwe) informatie van medische aard overgelegd die een ander licht werpt op zijn gezondheidstoestand per 11 juni 2002 en op de mogelijkheden die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. Terzake van de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is verweerder, in navolging van het advies van de arbeidsdeskundige, D.A. Hueting, als vervat in het rapport van 28 maart 2002, van mening dat eiser, rekening houdend met zijn functionele mogelijkheden, met ingang van 11 juni 2002 in staat is gangbare arbeid te verrichten. Bij wijze van voorbeeld van dergelijke gangbare arbeid heeft de arbeidsdeskundige blijkens diens rapport aan eiser negen functies geduid. De bezwaararbeidsdeskundige, A.W. van Mastrigt, heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift de functie "Wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur" (SBC-code 267050) alsnog ongeschikt geacht voor eiser in verband met de aan die functie gestelde opleidingseisen. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige, J.W. van Zijl, in de nadere rapportage van 13 februari 2003 aangegeven dat er vier functies resteren, te weten de functies "Vleeswarenmaker, slachter" (SBC-code 271070), "Confectie, meubel, dekkleden naaister" (SBC-code 272040), "Inpakker" (SBC-code 111190) en "Samensteller kunststof en rubberindustrie" (SBC-code 271130). De andere functies vervallen om diverse redenen, waaronder de omstandigheid dat de actualiseringsdatum meer dan anderhalf jaar voor de datum in geding is gelegen. De bepaling van de mate van eisers arbeidsongeschiktheid is vervolgens gegrond op de drie eerstgenoemde functies. De rechtbank constateert dat de resterende functies voldoende zijn (tenminste drie functies met tezamen tenminste dertig arbeidsplaatsen) om de schatting op te baseren. Wel dient nog te worden beoordeeld of deze functies daadwerkelijk voor eiser geschikt kunnen worden geacht. Voor de rechterlijke toetsing of en zo ja, in hoeverre eiser arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO is van belang dat verweerder motiveert dan wel inzichtelijk maakt waarom de geduide functies voor eiser geschikt kunnen worden geacht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de beweegredenen van de arbeidsdeskundige om functies te accepteren die in het kader van de voorselectie met signaleringen zijn getoond voor de rechtbank kenbaar moeten zijn. Uit de door verweerder in beroep verstrekte informatie over de werking en toepassing van het CBBS blijkt echter dat de signaleringen die het CBBS geeft ten aanzien van mogelijke overschrijdingen van de functionele mogelijkheden van een verzekerde en de signaleringen van niet-gematchte punten, niet worden vermeld in de gedingstukken. Daar komt bij dat, zoals eerder in deze uitspraak bij de beschrijving van het CBBS is aangegeven, de arbeidsdeskundige in het kader van de eindselectie - bij geen twijfel - zelfstandig beslist over de geschiktheid voor functies die overschrijdingen vertonen met de FML en/of functies waarbij sprake is van niet-gematchte punten; een beslissing die de arbeidsdeskundige niet verplicht is toe te lichten in de arbeidskundige rapportage, aldus verweerder. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank in zaken waarin de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden met toepassing van het CBBS, uit de gedingstukken niet met zekerheid kan afleiden of bij de voorselectie in het kader van de functieduiding sprake is geweest van signaleringen en zo ja, waarom de betreffende geduide functies volgens de arbeidsdeskundige ondanks die signaleringen voor de verzekerde geschikt kunnen worden geacht. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat in zaken waarin het CBBS is toegepast uitgangspunt dient te zijn dat de arbeidsdeskundige per geduide functie - zo mogelijk kort - schriftelijk toelicht waarom die functie voor de verzekerde als geschikt kan worden aangemerkt. Hoewel de rechtbank heeft geconstateerd dat deze toelichting in de onderhavige zaak ontbreekt, is de rechtbank uit praktische overwegingen en gelet op het belang van eiser bij beslechting van het geschil van oordeel dat hieraan in dit geval geen consequenties behoeven te worden verbonden, mede omdat - inmiddels - in de gedingstukken voldoende gegevens aanwezig zijn voor de rechterlijke toetsing. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij het niet onaannemelijk acht dat de functie "Confectie, meubel, dekkleden naaister" met een signalering is getoond. Immers, blijkens de FML is eiser beperkt geacht voor stof: er mag geen sprake zijn van een forse expositie. Bij de aangegeven belastingen in voormelde functie wordt bij "Gas, Stof en Damp" (item 31) echter aangegeven: "Bijzondere belasting, namelijk: stof. Soms stofdeeltjes bij het verwerken van speciale stoffen". Nu uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid waarom de arbeidsdeskundige deze functie geschikt heeft geacht voor eiser, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat deze functie in overeenstemming is met de functionele mogelijkheden van eiser. Een vergelijking van de FML met de belastingsaspecten van zowel de functie "Samensteller kunststof en rubberindustrie" als de functies "Vleeswarenmaker, slachter" en "Inpakker" levert geen aanwijzingen op dat bij deze functies sprake is geweest van signaleringen, zodat moet worden aangenomen dat deze functies binnen de functionele mogelijkheden van eiser blijven. Nu het bij uitstek de specifieke deskundigheid en taak van de arbeidsdeskundige is om arbeidskundige conclusies te trekken uit de medische mogelijkheden, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat sprake is van gangbare arbeid, die berekend is voor de bekwaamheden van eiser. Berekening van de mate van eisers arbeidsongeschiktheid op basis van deze drie resterende geduide functies is mogelijk nu ook dan sprake is van tenminste drie functies met tezamen tenminste dertig arbeidsplaatsen. Die leidt evenwel niet tot een indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan de klasse 55-65% waarnaar verweerder eisers uitkering heeft herzien. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep van eiser dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten als voorzitter en mr. W.I. Degeling en mr. R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.B. van den Enden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2003. De griffier, De voorzitter, Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.