Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO4462

Datum uitspraak2004-01-19
Datum gepubliceerd2004-03-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/03384
Statusgepubliceerd


Indicatie

5.1. Partijen houdt verdeeld, 5.1.1. of de aanduiding van de belastingsoort op het aanslagbiljet voldoende duidelijk is, 5.1.2. of de aangevallen uitspraak is gedaan door de daartoe bevoegde functionaris, en 5.1.3. of belanghebbende terecht afzonderlijk in het rioolrecht is aangeslagen.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 02/3384 (rioolrecht) U i t s p r a a k op het beroep van [X] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2001 opgelegde aanslag in het rioolrecht. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag met nummer 127 392 en dagtekening 31 mei 2001 betreft de woning [a-weg 1 te Z] en is vastgesteld naar de grondslag '1' op ƒ 201,-. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende is bij uitspraak van 26 juli 2002 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof 2.1. Het beroepschrift met bijlagen is ter griffie ontvangen op 27 augustus 2002. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Met schriftelijke toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. 2.4. Bij brief van de griffier van 17 juli 2003 zijn van de verweerder schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Deze zijn neergelegd in de brief van de verweerder van 12 augustus 2003 met bijlagen, ter griffie ontvangen op 13 augustus 2003 en in afschrift op 15 augustus 2003 doorgezonden aan belanghebbende. Deze heeft zich daarover uitgelaten bij brief van 6 september 2003, bij het Hof ingekomen op 9 september 2003, die in afschrift is doorgezonden aan de verweerder. De desbetreffende briefwisseling behoort tot de gedingstukken. Daarin hebben beide partijen erin toegestemd, dat het Hof zonder nadere zitting op het beroep uitspraak doet. 2.5. Vervolgens heeft het Hof op de voet van artikel 8:64, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 27 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 231 van de Gemeentewet bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep de aanslag te vernietigen. 3.2. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende woont op het voormelde adres. 4.2. Bij raadsbesluit van 21 december 2000 is de 'Verordening rioolrecht 2001' voor de gemeente Nunspeet (hierna: de verordening) vastgesteld. Deze luidt, voor zover hier van belang: Artikel 2 - Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt: a. (…) b. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak; c. (…) Artikel 3 - Belastbaar feit en belastingplicht 1. Onder de naam 'rioolrecht' wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. 2. Met betrekking tot het recht bedoeld in het eerste lid wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij/zij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 4 - Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een [lees: een in] artikel 3 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één object worden aangemerkt. Artikel 5 - Maatstaf van heffing Het recht als bedoeld in artikel 3 wordt geheven per object. Artikel 6 - Belastingtarieven Het recht als bedoeld in artikel 3 bedraagt: per woning ƒ 201,- per niet-woning ƒ 362,- 4.3. De aanslagen met dagtekening 31 mei 2001 zijn afgedrukt op biljetten waarop onder meer code 11 niet is verklaard. Nadat de aanslagen waren verzonden, is de omissie ontdekt en is in de plaatselijke huis-aan-huis-bladen een volledig overzicht bekendgemaakt van de codes waaronder aanslagen in de gemeentelijke belastingen zijn opgelegd. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, 5.1.1. of de aanduiding van de belastingsoort op het aanslagbiljet voldoende duidelijk is, 5.1.2. of de aangevallen uitspraak is gedaan door de daartoe bevoegde functionaris, en 5.1.3. of belanghebbende terecht afzonderlijk in het rioolrecht is aangeslagen. 5.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de verweerder bevestigend. 5.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Belanghebbendes grief dat de aangevallen uitspraak is gedaan meer dan één jaar nadat hem de ontvangst van het bezwaarschrift was bevestigd, kan hem niet baten. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak als zodanig toen deze eenmaal gedaan was en niet, zoals hij had kunnen doen, op de voet van de artikelen 6:2, aanhef en onderdeel b, en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tegen het niet tijdig doen van die uitspraak. 6.2. Volgens artikel 8, lid 1, van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet maakt de gemeentelijke invorderingsambtenaar een belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de heffingsambtenaar voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Aan die bekendmaking mag de eis mag worden gesteld dat duidelijk is voor welke heffing de bekend gemaakte aanslag wordt opgelegd. Aan onduidelijkheden hierin kan, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:22 van de Awb, worden voorbijgegaan indien de aangeslagene daardoor niet is benadeeld. 6.3. Uit het bezwaarschrift blijkt dat belanghebbende, nadat hij reeds aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en in de afvalstoffenheffing had ontvangen en daartegen bezwaar had gemaakt, vermoedde dat het thans om rioolrecht ging. Nu aanwijzingen die op het tegendeel zouden kunnen wijzen niet zijn gesteld of gebleken, valt niet aan te nemen dat belanghebbende is benadeeld doordat hem mogelijk enige tijd onduidelijk is geweest in welke heffing hij onder code 11 was aangeslagen. 6.4. De onder 5.1.1 geformuleerde vraag wordt dus bevestigend beantwoord. 6.5. De aangevallen uitspraak van 26 juli 2002 is gedaan door 'De heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet,'. Daaronder staan de letters 'b.a.' en een handtekening. Volgens de voormelde brief van 12 augustus 2003 is de uitspraak ondertekend door [A]. Dezelfde handtekening is geplaatst onder de brief van 12 augustus 2003. Van zowel deze brief als de aangevallen uitspraak luidt de eerste zin van de laatste alinea: Deze brief is behandeld door [A]. In de uitspraak en in de brief staat boven de handtekening: 'De heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet,' en in handschrift: 'b.a.'; in de brief staat daaronder voorts nog '[B]'. Anders dan belanghebbende uit de laatstbedoelde toevoeging schijnt te concluderen, is de brief niet ondertekend door [B] zelf maar 'bij afwezigheid' door diens mandataris, het hoofd van de afdeling Belastingen. Die functie wordt sinds enige tijd, naar het Hof uit eerder mondeling behandelde beroepszaken betreffende de Wet waardering onroerende zaken en gemeentelijke belastingen van Nunspeet bekend is, vervuld door de meergenoemde [A]. Een dergelijke wijze van ondertekening is niet alleen in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk maar ook in overeenstemming met hetgeen artikel 10:10 van de Awb voorschrijft. 6.6. Blijkens de mandaatbesluiten die de verweerder bij de inlichtingen in kopie overlegt, is voor het vaststellen van belastingaanslagen een andere functionaris aange-wezen dan de functionaris die is aangewezen om namens de verweerder uitspraak te doen op bezwaarschriften tegen - onder meer - aanslagen in het rioolrecht. Nu de aangevallen uitspraak niet is gedaan door dezelfde functionaris als degene die volgens de voormelde inlichtingen de aanslag krachtens mandaat namens de verweerder heeft vastgesteld ([C], medewerker aanslagregeling), is niet gehandeld in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002, nr. 36 234, BNB 2002/138*). 6.7. Belanghebbendes opvatting volgens welke in die wet de functie van heffingsambtenaar niet zou bestaan, vindt geen steun in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Aan de daar bedoelde ambtenaar zijn de bevoegdheden met betrekking tot de heffing van gemeentelijke belastingen toegekend die de Algemene wet inzake rijksbelastingen opdraagt aan de inspecteur. De aldaar genoemde ambtenaar pleegt, evenals die welke zijn genoemd in de overeenkomstige onderdelen van de artikelen 227a, tweede lid, van de Provinciewet en 123, derde lid, van de Waterschapswet, in het maatschappelijke verkeer te worden aangeduid met 'heffingsambtenaar'. 6.8. De onder 5.1.2 geformuleerde vraag wordt bevestigend beantwoord. 6.9. In bezwaar heeft belanghebbende aangevoerd dat hij inwoont bij zijn zoon in de woning met huisnummer 42 en dat deze woning dusdanig is ingericht dat de inwonenden niet onafhankelijk hun woongedeelte kunnen afsluiten maar hierin afhankelijk zijn van de hoofdbewoners. Hiertegenover stelt de verweerder in de aangevallen uitspraak en in het verweerschrift, dat de voorzieningen en inrichtingen in de woningen met huisnummers 40 - aan welk huisnummer ook de bestreden aanslag is geadresseerd - en 42 dusdanig zijn dat beide percelen elk als afzonderlijk geheel gebruikt kunnen worden en als twee objecten in de heffing dienen te worden betrokken. Hiermee betwist de verweerder echter niet dat het bij belanghebbende in gebruik zijnde gedeelte niet voldoende afsluitbaar is. In navolging van hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 9 september 1992, nr. 28 352, BNB 1992/341 en Belastingblad 1992, blz. 649, moet voor het onderhavige rioolrecht evenals voor de onroerendezaakbelastingen en thans ook voor de objectafbakening in het kader van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken worden aangenomen dat een zelfstandig gedeelte als bedoeld in artikel 4 van de verordening moet voldoen aan de eis dat dit, ten opzichte van het/de andere gedeelte(n) waaruit een in artikel 2 onder b omschreven eigendom bestaat, redelijk afsluitbaar is. 6.10. De aanslag betreft het adres [a-weg 1]. Blijkens hetgeen zo-even is overwogen is voor dit geding niet komen vast te staan dat dit adres een zelfstandig eigendom of een zelfstandig gedeelte van een eigendom is. Bovendien wordt uit het verweerschrift niet duidelijk of het daar bedoelde recht van gebruik en bewoning het gehele 'eigendom' (in de zin van de verordening) betreft dan wel een in de kadastrale registratie afgebakend gedeelte daarvan. 6.11. De onder 5.1.3 geformuleerde vraag moet ontkennend worden beantwoord. 7. Slotsom Het beroep is gegrond. De aanslag kan niet in stand blijven. 8. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb. 9. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de verweerder alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag; - gelast de gemeente Nunspeet aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 29,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 19 januari 2004 door mr. De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2004 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvan-gen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.