Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO7830

Datum uitspraak2004-04-14
Datum gepubliceerd2004-04-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers71150 kgza 04-103
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rectificatie van mededeling aan bureau BIBOB.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING Reg.nr.: 71150 KGZA 04-103 Datum uitspraak: 14 april 2004 V O N N I S in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, hierna mede te noemen [eiser], procureur mr. W.R. van der Velde, en 1. [gedaagde 1], wonende te Groningen, 2. de publiekrechtelijke rechtspersoon POLITIEREGIO GRONINGEN, gevestigd te Groningen, gedaagden, hierna mede te noemen [gedaagde 1] en Politieregio, procureur mr. J.D. Leerink. PROCESVERLOOP Eiser heeft gedaagden doen dagvaarden in kort geding. De vordering strekt ertoe gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis aan Bureau BIBOB schriftelijk te verklaren hetgeen onder nummer 11 van de dagvaarding is vermeld, zulks op straffe van een dwangsom van ? 10.000,-- voor iedere dag dat gedaagden nalaten aan dit vonnis te voldoen, met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure. Op de voor de behandeling bepaalde dag, 30 maart 2004, is eiser verschenen, vergezeld van mr. Van der Velde. Namens de Politieregio zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], vergezeld van mr. Leerink. [gedaagde 1] is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Leerink. Eiser heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij hij producties in het geding heeft gebracht. Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eiser hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd. Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden. RECHTSOVERWEGINGEN 1. Vaststaande feiten: 1.1. [eiser] is via enige beheervennootschappen eigenaar van een aantal panden in Groningen (en andere steden) waarin kamers worden verhuurd aan prostituees. Zij werken als zelfstandigen en huren een kamer van de eigenaar van het desbetreffende pand. 1.2. [eiser] heeft een vergunning aangevraagd voor een prostitutie-inrichting in de gemeente Rotterdam. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester van Rotterdam het Bureau BIBOB verzocht om een advies uit te brengen als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). 1.3. In verband met de voorbereiding van dat advies heeft het Bureau BIBOB gesproken met [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van chef van het wijkteam centrum van de politieregio Groningen. Bij brief van 11 februari 2004 heeft [naam 3] van het Bureau BIBOB aan [naam 4], directie Algemene Zaken van de gemeente Rotterdam, nader bericht. Daarbij is onder meer het volgende vermeld: '(...) Toen het bordeelverbod werd opgeheven zou [eiser] nauwelijks medewerking hebben verleend om de regelgeving uit te voeren. De chef van het wijkteam centrum (...) zegt hierover: "[eiser] nam het niet zo nauw met de regels als het op mensenhandel, inzetten van minderjarigen of illegale prostituees aankwam, het kan niet anders zo zijn of hij was hiervan op de hoogte". (...)' . 1.4. Bij faxbericht van 13 februari 2004 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde 1] gesommeerd zijn uitlatingen te rectificeren. 1.5. Bij brieven van 20 februari 2004 en 4 maart 2004 heeft de raadsman van gedaagden daarop namens [gedaagde 1] gereageerd. De uitlating dat [eiser] het niet zo nauw neemt met de regels aangaande het inzetten van minderjarigen is daarbij teruggenomen. 1.6. De Memorie van Toelichting (TK 1999-2000, 26883, nr. 3) bij de Wet BIBOB vermeldt onder meer het volgende: 'Het BIBOB-instrumentarium is preventief van karakter. Beoogd wordt te voorkomen dat door de aanbesteding van overheidsopdrachten of het verlenen van subsidies of vergunningen, de overheid onbedoeld criminele activiteiten zou faciliteren. Het is dus noodzakelijk dat het bestuur de beschikking krijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin het risico aanwezig is dat een dergelijke facilitering zich zou kunnen voordoen en dat het gevaar bestaat dat een aanbesteding van een overheidsopdracht of een subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten. Er wordt een Bureau BIBOB in het leven geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat een overheidsopdracht, subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten'. 2. Beoordeling van het geschil: 2.1. Gelet op het systeem van de Wet BIBOB en de wetsgeschiedenis daarvan kan het Bureau BIBOB gegevens vergaren uit alle daartoe gëeigende open bronnen en uit gesloten bronnen. Ingeval gegevens worden verkregen uit bronnen waarop de Wet bescherming persoonsgegevens onderscheidenlijk de Wet Politieregisters van toepassing is - gesloten bronnen - dient degene die deze gegevens aan het Bureau BIBOB verstrekt aan te geven dat zij niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht. Gegevens ten aanzien waarvan dit voorbehoud niet is gemaakt, kunnen niet worden gebruikt voor de motivering van het BIBOB-advies. 2.2. De Memorie van Toelichting (TK 1999-2000, 26883, nr. 3, blz. 27) vermeldt verder het volgende: 'Het Bureau BIBOB mag uitsluitend gegevens verzamelen die uit andere registraties worden verkregen of die via de officier van justitie zijn verkregen vanuit het buitenland. Het is niet toegestaan om informatie te gebruiken of op te slaan die mondeling ter kennis wordt gebracht van het bureau in de vorm van binnenkomende "tips". (...) Wel is het toegestaan mondelinge informatie te gebruiken die ter toelichting en aanvulling op bestaande informatie wordt gegeven door een ambtenaar van de verstrekkende organisatie, onder de voorwaarde dat die informatie schriftelijk wordt bevestigd en door de verstrekkende organisatie alsnog in haar bestanden wordt verwerkt. '. 2.3. Niet betwist is dat [gedaagde 1] zich bij zijn gewraakte uitlating heeft gebaseerd op voor [eiser] onbekende informatie. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] daarbij enig voorbehoud heeft gemaakt in die zin dat hij aan het Bureau BIBOB heeft aangegeven dat zijn opmerkingen niet ter kennis van [eiser] zouden mogen worden gebracht, heeft [gedaagde 1] naar voorlopig oordeel reeds daarom onzorgvuldig jegens [eiser] gehandeld. Dat klemt te meer nu niet in geding is dat [eiser] nimmer is vervolgd ter zake van mensenhandel, inzetten van minderjarigen of illegale prostitutie. 2.4. Daarbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat niet weersproken is dat [gedaagde 1] als politieambtenaar onder meer belast is met het beheren en verstrekken van privacygevoelige informatie. Uit dien hoofde dient [gedaagde 1] op de hoogte te zijn van de Wet BIBOB en de strekking daarvan alsmede omtrent de wijze waarop voor betrokkene niet kenbare gegevens uit gesloten bronnen aan het Bureau BIBOB moet worden verstrekt. 2.5. Dat [gedaagde 1] - naar zeggen van de raadsman van gedaagden - zijn bewoordingen heeft gebezigd in het vertrouwen dat daarmee door het Bureau BIBOB binnen haar wettelijke adviestaak verantwoord zou worden omgegaan, maakt vorenstaand oordeel niet anders. Wat er verder zij van de eigen verantwoordelijkheid van het Bureau BIBOB, dat neemt niet weg dat [gedaagde 1] als informatieverstrekker in de zin van de Wet BIBOB ook een eigen verantwoordelijkheid heeft - met name waar het gaat om het verstrekken van informatie, gebaseerd op niet voor de betrokkene kenbare gegevens. 2.6. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde 1] - en daarmee ook de Politieregio Groningen als zijn werkgever - onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. 2.7. De voorzieningenrechter overweegt aangaande het - door gedaagden bestreden - (spoedeisend) belang van [eiser] bij de gevraagde rectificatie het volgende. 2.8. Het komt de voorzieningenrechter voor dat het Bureau BIBOB die rectificatie al dan niet in een nader advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam kenbaar zal maken, die dat vervolgens zal meewegen bij zijn besluit omtrent de vergunningaanvraag van [eiser]. Daarmee is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven. Dat burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam inmiddels zouden hebben besloten de procedure tot vergunningverlening voor een inpandige prostitutievoorziening - in welk verband de aanvraag van [eiser] is gedaan - te beëindigen, brengt geen ander oordeel met zich, nu gesteld noch gebleken is dat de aanvraag van [eiser] enkel op die grond is of wordt afgewezen. 2.9. Daar komt bij dat blijkens de Memorie van Toelichting (TK 1999-2000, 26883, nr. 3, blz. 26) het Bureau BIBOB bij zijn onderzoek tevens gebruik kan maken van de in de eigen registratie opgenomen persoonsgegevens, voorzover deze althans niet langer dan twee jaar geleden zijn verkregen. In verband met toekomstige soortgelijke vergunningaanvragen heeft [eiser] naar voorlopig oordeel wel degelijk belang bij de gevraagde voorziening. 2.10. Waar de voorzieningenrechter niet op de hoogte is (gebracht) van de omstandigheid dat gedaagden "geen enkele aanwijzing" hebben in de zin van de gevraagde rectificatie kan die omstandigheid daarvan geen deel uitmaken. De rectificatie zal verder moeten luiden als vermeld in het dictum. De gevraagde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd. 2.11. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden verwezen. BESLISSING De voorzieningenrechter: 1. veroordeelt gedaagden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan Bureau BIBOB schriftelijk het volgende te verklaren: 'In een telefoongesprek met één van uw medewerkers heeft [gedaagde 1], chef van het wijkteam centrum van de politieregio Groningen, over [eiser] verklaard dat hij het niet zo nauw zou nemen met de regels als het op mensenhandel, inzetten van minderjarigen of illegale prostituees aankwam. Bij brief van 4 maart 2004 heeft mr. Leerink u namens [gedaagde 1] laten weten dat [gedaagde 1] [eiser] ten onrechte in verband heeft gebracht met de inzet van minderjarigen. Daarover heeft [gedaagde 1] u dus onjuist geïnformeerd. In aanvulling op laatstgenoemde brief delen wij u mee dat ook de overige mededelingen aangaande mensenhandel of illegale prostituees ten onrechte zijn gedaan.' 2. veroordeelt gedaagden tot betaling aan eiser van een dwangsom groot ? 1.000,-- (éénduizend euro) voor iedere dag dat niet aan voormelde veroordeling wordt voldaan, met dien verstande dat maximaal ? 20.000,-- (twintigduizend euro) aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden; 3. veroordeelt gedaagden in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiser begroot op ? 311,40 aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting en op ? 703,-- aan salaris van de procureur; 4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.