Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4506

Datum uitspraak2004-06-23
Datum gepubliceerd2004-06-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers61643 HA ZA 03-938
Statusgepubliceerd


Indicatie

Concurrentiebeding ter zake van huisartsenpraktijk. Artikel 6 en 7 Mededingingswet


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector civiel recht afdeling handelsrecht Uitspraak: 23 juni 2004 Zaak-/Rolnummer: 61643 HA ZA 03-938 VONNIS van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van: [eiser], wonende te [W.], eiser, procureur: mr. V.M.J. Both, advocaat: mr. S.N.S.M. Mak te Groningen, tegen 1. [gedaagde sub 1], wonende te [W.], 2. [gedaagde sub 2], wonende te [W.], gedaagden, hierna te noemen: [gedaagden] (enkelvoud), procureur: mr. J.H. van der Meulen, advocaat: mr. F. Lewin te Hardinxveld-Giessendam. PROCESGANG De zaak is bij dagvaarding van 24 november 2003 aanhangig gemaakt. [gedaagden] heeft een conclusie van antwoord genomen. Bij vonnis van 25 februari 2004 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie -waarvan proces-verbaal is opgemaakt- heeft plaatsgevonden op 29 april 2004. Zoals ter comparitie van partijen was afgesproken, heeft [gedaagden] vervolgens een akte genomen. Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. RECHTSOVERWEGINGEN De vordering 1.1. De vordering van [eiser] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: - primair, zal verklaren voor recht dat [gedaagden] jegens [eiser] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding dat [eiser] bij overeenkomst van 6 juli 2000 is aangegaan met de heer G.R. [W.] betreffende de overdracht van een apotheekhoudende huisartsenpraktijk te [W.] en dat het [eiser] derhalve vrij staat om zich in [W.] als huisarts te vestigen; - subsidiair, een verklaring voor recht zal geven, inhoudende een matiging van het concurrentiebeding naar tijdsduur, zulks in goede justitie te bepalen, het primair en subsidiair gevorderde eventueel onder gehoudenheid van [eiser] om zich gedurende de resterende looptijd van het concurrentiebeding te onthouden van het bedienen van de door hem oorspronkelijk overgedragen patiënten, zulks onder handhaving van de daarop oorspronkelijk overeengekomen boetes, kosten rechtens. 1.2. [gedaagden] heeft tegen de vordering verweer gevoerd en geconcludeerd [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast: 2.1. [eiser] heeft zelfstandig de praktijk van huisarts uitgeoefend te [W.], welke praktijk apotheekhoudend was. 2.2. Bij overeenkomst van praktijkoverdracht van 6 juli 2000 zijn [eiser] en G.R. [W.] overeengekomen dat [eiser] op 1 december 2000 zijn huisartsenpraktijk overdraagt aan G.R. [W.] voor een bedrag van ƒ 350.000,00. Het praktijkpand van [eiser] is niet in de koop betrokken. [eiser] is thans nog steeds eigenaar van dit pand. 2.3. Artikel 5 van de hiervoor genoemde overeenkomst tussen [eiser] en [W.] luidt als volgt: Artikel 5 Het concurrentiebeding 1. Partij [eiser] verplicht zich, behoudens uitdrukkelijke, schriftelijke, toestemming van partij [W.] of zijn rechtverkrijgenden, gedurende een periode van 10 jaar, te rekenen vanaf de overdrachtsdatum noch zelfstandig noch in dienstverband zijn beroep als vermeld in de aanhef uit te oefenen, noch direct of indirect bij een zodanige praktijkuitoefening betrokken te zijn, in het gebied, dat ontstaat indien men een cirkel maakt met [W.] als middelpunt en een straal hanteert van 9 kilometer. 2. Het bepaalde in lid 1 geldt op straffe van een door partij [eiser] te verbeuren dadelijk opeisbare boete ten bedrage van ƒ 2.000,00 (zegge tweeduizend gulden) voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de verplichting voor partij [eiser] tot naleving van onderhavig concurrentie-beding en tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien en voorzover deze de boete overtreffen. 2.4. Op 11 oktober 2002 is [W.] overleden. De erven [W.] hebben vervolgens een overeenkomst gesloten met [gedaagden], inhoudende dat zij de praktijk van [W.] op 1 april 2003 zullen overdragen aan [gedaagden] en wel voor een bedrag van 300.000,00 euro, alsmede een bedrag van 165.000,00 euro voor de overname van het praktijkpand van [W.]. 2.5. In artikel 5 lid 2 van de hiervoor bedoelde overeenkomst van praktijkoverdracht tussen de erven [W.] en [gedaagden] luidt als volgt: Artikel 5 Het concurrentiebeding 1. (...) 2. Partij [W.] draagt haar rechten met betrekking tot het verbod van hervestiging met betrekking tot haar rechtsvoorganger de heer B.J. [eiser] onverkort over op partij [gedaagden]. Het geschil en de beoordeling daarvan 3. [eiser] heeft aangevoerd, dat hij zich thans -nadat hij gedurende twee jaren als huisarts heeft gepraktiseerd in Australië- wederom in [W.] wenst te vestigen als huisarts en wel in het nog immer aan hem in eigendom toebehorende praktijkpand. Omdat dit praktijkpand nog volledig is ingericht en hij hier dus zo weer in zou kunnen, is het voor [eiser] uitermate praktisch om zich in [W.] te vestigen als huisarts. Volgens [eiser] is hij om meerdere redenen niet langer gebonden aan het concurrentiebeding dat als artikel 5 in de overeenkomst van praktijkoverdracht tussen [eiser] en [W.] is opgenomen. 4.1. Allereerst heeft [eiser] aangevoerd dat hij zich slechts jegens [W.] -en dus niet jegens [gedaagden]- heeft verbonden om hem niet te beconcurreren in het in het concurrentiebeding genoemde gebied. 4.2. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van het concurrentiebeding voortvloeit dat het destijds de bedoeling van [eiser] en [W.] is geweest dat [eiser] ook jegens rechtsverkrijgers (zowel onder algemene als onder bijzondere titel) van [W.] gebonden zou zijn aan het concurrentiebeding. In het concurrentiebeding wordt immers gesproken over schriftelijke toestemming van "partij [W.] of zijn rechtverkrijgenden". In zoverre ligt in het concurrentiebeding dan ook een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 lid 1 Burgerlijk Wetboek besloten. De verplichting van [eiser] om ook jegens [gedaagden] als rechtsopvolger van [W.] het concurrentiebeding in acht te nemen vloeit derhalve rechtstreeks voort uit het concurrentiebeding zelf. Uit artikel 5 lid 2 van de overeenkomst van praktijkoverdracht tussen de erven [W.] en [gedaagden] volgt bovendien dat (de erven) [W.] de rechten uit het onderhavige concurrentiebeding heeft overgedragen aan [gedaagden]. Door ondertekening van die overeenkomst door [gedaagden] is het hiervoor bedoelde derdenbeding door hem aanvaard. 5.1 Vervolgens heeft [eiser] aangevoerd dat het concurrentiebeding in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet, welk artikel bepaalt dat het verboden is een overeenkomst aan te gaan die er toe strekt of ten gevolge heeft dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Een dergelijke overeenkomst is van rechtswege nietig, aldus [eiser]. Ingeval van betaling van goodwill bij een bedrijfsovername wordt door de Europese Commissie aanvaard dat aan de verkopende partij een beperkt concurrentiebeding van twee jaar wordt opgelegd. Gedurende die tijd moet de koper in staat zijn om zich te kunnen binden aan de klanten die hij heeft overgenomen. De termijn van twee jaar is inmiddels ruimschoots verstreken, aldus nog steeds [eiser]. 5.2. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat het concurrentiebeding niet in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet. Nog afgezien van de vraag of de zogenaamde bagatelregeling (artikel 7 Mededingingswet) in het onderhavige geval van toepassing is -slechts [eiser] en [W.] zijn immers bij de overeenkomst betrokken, terwijl de gezamenlijke omzet van [eiser] en [W.] in het jaar voorafgaande aan de praktijkoverdracht mogelijkerwijze het in artikel 7 Mededingingswet genoemde bedrag van 908.000,00 euro niet heeft overschreden- is de rechtbank van oordeel dat er door de aanwezigheid van het concurrentiebeding per saldo geen sprake zal zijn van een beperking van de concurrentie. Allereerst is het gebied dat door het concurrentiebeding wordt bestreken zeer beperkt te noemen. Afgezien van dit zeer beperkte gebied staat het [eiser] vrij om zich als huisarts te vestigen. Voor de vraag of concurrentiebedingen onder het verbod van artikel 6 Mededingingswet vallen, moet voorts onderzocht worden hoe de mededingingssituatie zou zijn indien zij niet bestonden. Indien concurrentiebedingen niet bestonden en koper en verkoper elkaar na de overdracht zouden blijven beconcurreren, zouden overeenkomsten tot overdracht van ondernemingen niet kunnen worden verwezenlijkt. Zo had [eiser] in dat geval immers na de praktijkoverdracht aan [W.] zijn oude klantenkring onmiddellijk weer naar zich toe kunnen trekken, waarmee de levensvatbaarheid van de overgedragen onderneming onmogelijk zou worden gemaakt. Concurrentieverboden in overeenkomsten tot overdracht van ondernemingen hebben derhalve in beginsel tot voordeel, dat zij de totstandkoming en de doeltreffendheid van een overdracht waarborgen. Zij dragen daardoor zelfs bij tot versterking van de mededinging, door vergroting van het aantal ondernemingen op de betrokken markt. (HvJEG 11 juli 1985, zaak 42/84). Naar het oordeel van de rechtbank is het onderhavige concurrentiebeding niet onnodig ruim; het betreft slecht een concurrentieverbod voor een periode van 10 jaren in een zeer beperkt gebied met een straal van 9 kilometer. 6. Ook de stelling van [eiser] dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en de billijkheid om hem onverkort te houden aan het concurrentiebeding omdat hij voor de overdracht van de huisartsenpraktijk als zodanig geen vergoeding heeft ontvangen omdat de door [W.] betaalde vergoeding van ƒ 350.000,00 slechts betrekking had op de goodwill van de apotheek, zal worden verworpen. Ook indien die vergoeding slechts betrekking had op de goodwill van de apotheek -hetgeen door [gedaagden] is betwist- heeft [eiser] hierin destijds kennelijk geen aanleiding gezien om niet akkoord te gaan met het onderhavige -bij de overdracht van een huisartsenpraktijk gebruikelijke- concurrentiebeding. 7. Ten slotte zal ook de stelling van [eiser] dat hij niet langer gebonden is aan het concurrentieding omdat hij zich in zijn toekomstige praktijk niet wil richten op het dorp [W.], maar op een gebied met een straal van 20 kilometer daaromheen, worden verworpen. Volgens [eiser] zal hij zich profileren als arts voor Nutritional and Environmental Medicine, natuurgeneeskunde en Clinic Metal Toxicologist, hetgeen een vorm is van integrale huisartsenzorg die in Nederland nauwelijks wordt aangeboden en in het desbetreffende gebied al helemaal niet. Het is [eiser] dan ook niet te doen om zijn voormalige patiënten in [W.] en omgeving. [eiser] wil alleen graag praktiseren vanuit zijn voormalige praktijkwoning, aldus nog steeds [eiser]. Naar het oordeel van de rechtbank is het [eiser] echter op grond van het onderhavige concurrentiebeding niet toegestaan om vanuit zijn voormalige praktijkwoning te praktiseren. Aan de zijde van [eiser] bestaat ook geen zwaarwegend belang om vanuit zijn voormalige praktijkwoning te prakiseren; ter comparitie van partijen heeft [eiser] desgevraagd aangegeven dat het alleen praktisch voor hem zou zijn omdat dit kantoorpand nog volledig is ingericht. 8. Omdat op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [eiser] gebonden is aan het concurrentiebeding, zal de primair gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen. Ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht, inhoudende een matiging van het concurrentiebeding naar tijdsduur, zal worden afgewezen. [eiser] heeft nagelaten zijn vordering op dit punt te onderbouwen. Voor zover hij daartoe al dezelfde gronden heeft willen aanvoeren als ter zake van de primaire vordering, wordt overwogen dat de rechtbank daarin geen aanleiding ziet om tot matiging over te gaan. Daarbij speelt met name een rol dat het concurrentiebeding slechts ziet op een zeer beperkt gebied met een straal van 9 kilometer. Bovendien is de enige -naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarwegende doch slechts praktische- reden dat [eiser] zich juist in [W.] wil vestigen, de omstandigheid dat hij nog steeds eigenaar is van een praktijkpand in [W.]. 9. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. BESLISSING De rechtbank 1. wijst de vordering af; 2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op 205,00 euro aan verschotten en 780,00 euro aan salaris procureur; 3. verklaart de veroordeling sub 2 uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 23 juni 2004. fn 82