Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6732

Datum uitspraak2004-05-27
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/01918
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een bedrijfsruimte is alleen dan zelfstandig in de heffing van verontreinigingsheffing te betrekken als er, bij gebruik overeenkomstig op de aard en de inrichting, sprake is van niet meer dan bijkomstig gebruik van buiten de ruimte gelegen voorzieningen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 17 april 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 6 maart 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren voor het jaar 1999. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd ten bedrage van € 134,61 (berekend naar drie vervuilingseenheden). Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de aanslag. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Op verzoek van het Hof heeft verweerder op 10 februari 2004 per fax een stuk ingediend, te weten de verordening waarop de aanslag is gebaseerd. Dat stuk bestaat, exclusief voorblad, uit 30 pagina’s. Ter zitting van de achttiende enkelvoudige belastingkamer van 12 februari 2004 is verschenen belanghebbende, alsmede namens verweerder mr. A. Ter zitting heeft belanghebbende een kopie van de fax van 10 februari 2004 ontvangen; belanghebbende heeft zich hierover kunnen uitlaten. Vervolgens heeft de voorzitter het onderzoek ter zitting gesloten en medegedeeld dat de zaak voor behandeling naar een meervoudige kamer van het Hof zal worden verwezen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Op 22 maart 2004 heeft de griffier van verweerder een nader stuk, gedagtekend 18 maart 2004, met 6 bijlagen ontvangen. In dit stuk licht verweerder zijn standpunt nader toe en concludeert hij dat belanghebbende terecht in de verontreinigingsheffing is betrokken. Ter zitting van 15 april 2004 is verschenen de maat van belanghebbende, Y, alsmede namens verweerder mr. A. Verweerder heeft ter zitting een kopie van het aangiftebiljet in de verontreinigingsheffing voor het jaar 1999 op verzoek van het Hof overgelegd. Belanghebbende heeft hiervan kunnen kennisnemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. 2. Verordening 2.1. In de Verordening Verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht 1997, hierna: de Verordening (tekst 1999) staat onder andere: "Algemene bepalingen ARTIKEL 1 Ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren wordt onder de naam verontreinigingsheffing oppervlaktewateren een directe belasting geheven, hierna te noemen de heffing. ARTIKEL 2 In deze verordening wordt verstaan onder: a. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht; b. de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar (…) c. oppervlaktewater: een oppervlaktewater als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid van die wet, geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur; d. stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren; e. afvalwater: water, waarin stoffen als bedoeld onder d, voorkomen; (…) h. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte; i. vervuilingseenheid: - met betrekking tot zuurstofbindende stoffen, een inwoner-equivalent vertegenwoordigend: het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal gemiddeld per heffingsjaar; (…) j. vervuilingswaarde het aantal vervuilingseenheden dat als basis dient voor de berekening van de aanslag in de heffing; (…) Bijlagen ARTIKEL 3 Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen: Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening; Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten behorende bij het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zoals deze luidt op 1 januari van het heffingsjaar, met dien verstande dat waar in de tabel wordt verwezen naar bepalingen in dat besluit wordt geacht te zijn verwezen naar overeenkomstige bepalingen in deze verordening. ARTIKEL 4 1. Aan de heffing is onderworpen degene die als gebruiker van een woon- of bedrijfsruimte stoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk; (…) ARTIKEL 7 1. Degene die het gebruik heeft van een bedrijfsruimte is heffingsplichtig voor het daaruit geloosde afvalwater. (…) Heffingsmaatstaf ARTIKEL 8 1. Voor de heffing geldt als maatstaf: a) voor zuurstofbindende stoffen: de gemiddelde belasting per etmaal met die stoffen van een oppervlaktewater of een zuiveringstechnisch werk, uitgedrukt in vervuilingseenheden (…); b) voor andere dan zuurstofbindende stoffen: het aantal gewichtseenheden van die stoffen dat in het heffingsjaar in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, uitgedrukt in vervuilingseenheden. (…) Vervuilingswaarde bedrijfsruimte ARTIKEL 10 1. De vervuilingswaarde van het afvalwater van een bedrijfsruimte (…) wordt berekend met behulp van door meting en bemonstering verkregen gegevens met inachtneming van de in Bijlage I bij deze verordening opgenomen voorschriften (…). Tabel afvalwatercoëfficiënten ARTIKEL 11 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 kan de vervuilingswaarde met betrekking tot zuurstofbindende stoffen voor een bedrijfsruimte worden berekend met toepassing van de in Bijlage II bij deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien: a) (…) voor zover het een in de tabel onder (…) 44 vermeld bedrijf (…) betreft, niet leidt tot een vervuilingswaarde van meer dan 100 vervuilingseenheden (…), en b) berekening op basis van artikel 10 niet zal leiden tot een vervuilingswaarde die zowel ten minste 25% als ten minste 125 vervuilingseenheden hoger uitkomt dan bij de berekening met toepassing van de tabel. (…) Bedrijfsruimten met een vervuilingswaarde lager dan 5 vervuilingseenheden ARTIKEL 13 Indien het voor een bedrijfsruimte berekende aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen minder dan 5 bedraagt wordt de vervuilingswaarde gesteld op 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een bedrijfsruimte waarvan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen 1 of minder is, de vervuilingswaarde op aanvraag van de heffingsplichtige op 1 vervuilingseenheid wordt gesteld. ARTIKEL 14 Het tarief per vervuilingseenheid bedraagt: (...) b) ƒ 98,88 per kalenderjaar. (…) ARTIKEL 15 1. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.” 2.2. Voor zover ten dezen van belang luidt Bijlage II van de Verordening (hierna: de Bijlage): Nr. Bedrijf Eenheid, waarop de in kolom 4 vermelde afvalwater- coëfficiënt betrekking heeft Afvalwater-coëfficiënt 1 2 3 4 44 De niet in deze tabel vermelde bedrijven (…) 1 m3 gebruikt water 0,023 45 Afvalwater afkomstig van de persoonlijke verzorging van werknemers van bedrijven of bedrijfsonderdelen die in deze tabel met een * zijn aangeduid. Indien een aparte watermeter ontbreekt om deze hoeveelheid water vast te stellen. 1 m3 gebruikt water 100 mandagen 0.023 0,11 (…) 3. Tussen partijen vaststaande feiten 3.1. Het pand a-straat 8 tot en met 32 te Z (verder het Pand) bestaat uit een aantal ruimten welke afzonderlijk gebruikt kunnen worden. De nummers 8 en 12 tot en met 16 (even nummers) zijn op de begane grond gelegen en de nummers 18 tot en met 32 (even nummers) liggen op de eerste verdieping. 3.2. De gebruikers van de genoemde ruimten hebben gezamenlijk de beschikking over de volgende - bij de verhuurder, in beheer zijnde - voorzieningen: - één pantry op de eerste verdieping en - twee toiletten per verdieping In een aantal van de 13 ruimten is een afvoer. 3.3. Belanghebbende oefende in het onderhavige jaar in maatschapsverband met haar medevennoot Y in het Pand een praktijk voor fysiotherapie uit. Daartoe hebben zij de ruimte a-straat 10 te A gehuurd. In die ruimte is geen afvoer. Belanghebbende en Y (en de bezoekers van hun praktijk) maken gebruik van de onder 3.2 genoemde voorzieningen. 3.4. Op 31 oktober 2002 heeft verweerder belanghebbende als gebruiker van a-straat 20 een aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 1999 opgelegd ter grootte van € 134,61. De aanslag is berekend naar 3 vervuilingseenheden. 4. Geschil In geschil is of de aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 1999 terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. 5. Standpunten van partijen 5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 5.2. Ter zitting van de achttiende enkelvoudige belastingkamer heeft belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht: In onze ruimte is geen toilet en evenmin een aansluiting op de waterleiding. In de algemene, gezamenlijke ruimte zijn toiletten. We betalen servicekosten voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen. In onze ruimte hebben we een waterkoker om koffie te kunnen zetten. Sommige huurders hebben wel een ‘eigen’ afvoer. Ik zou graag een vergoeding krijgen voor de reiskosten P - Amsterdam v.v. die ik vandaag maak. Ter zitting van de vijfde meervoudige belastingkamer heeft Y nog het volgende naar voren gebracht. Ik ken het stuk van 18 maart 2004 dat verweerder aan het Hof heeft gezonden. Mijn praktijk oefen ik samen uit met belanghebbende, mijn medevennoot, uit; wij zijn nooit tegelijk in het object aanwezig. Wij hebben geen personeel in dienst. Ik verzoek alleen om vergoeding van reiskosten van Q naar Amsterdam v.v. 5.3. Verweerder heeft ter zitting van de achttiende enkelvoudige belastingkamer nog het volgende opgemerkt: Belanghebbende loost direct of indirect. Restjes koffie zullen bijvoorbeeld via de gezamenlijke voorzieningen in het riool verdwijnen. De gemeenschappelijke toiletvoorziening is voldoende om een aanslag verontreinigingsheffing aan belanghebbende te kunnen opleggen. Daarvoor verwijs ik naar jurisprudentie van het gerechtshof te Den Bosch inzake rioolaansluitrecht. Voor een bedrijfsruimte in de zin van de verordening is de aanwezigheid van een eigen waterpunt niet nodig. Ter zitting van de vijfde meervoudige belastingkamer heeft verweerder nog het volgende verklaard: Bij het vaststellen van de aanslag is er - gelet op de aard van het beroep dat belanghebbende uitoefent - van uitgegaan dat het aantal vervuilingseenheden minder dan 5 bedraagt, zodat de heffing ingevolge artikel 13 van de Verordening op 3 vervuilingseenheden uitkomt. Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er slechts twee personen - niet tegelijkertijd - werken volgt uit Bijlage II, onder nr. 45, dat de vervuilingswaarde van het object minder dan 1 bedraagt. Ik ben - gelet op hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard over het aantal personen dat tegelijk werkzaam is en gelet op artikel 13 van de Verordening - van mening dat de aanslag hoe dan ook tot 1 vervuilingseenheid moet worden beperkt. Naar mijn mening is iedere ruimte die afgesloten kan worden als een afzonderlijke bedrijfsruimte te beschouwen. Ik weet niet waarom niet iedere maatschap van artsen of afzonderlijke artsen in bijvoorbeeld het AMC in de verontreinigingsheffing wordt aangeslagen. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening is degene die een bedrijfsruimte gebruikt heffingsplichtig voor het daaruit geloosde afvalwater. Niet in geschil is dat de Verordening van toepassing is op het Pand en dat van daaruit afvalwater op een zuiveringstechnisch werk wordt geloosd. 6.2. Verweerder stelt dat de door belanghebbende gehuurde ruimte een bedrijfsruimte, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h, van de Verordening, is, omdat - samengevat - die ruimte naar zijn aard en inrichting als een afzonderlijk geheel is te beschouwen. Verweerder acht met name van belang dat de ruimte afsluitbaar is en dat sanitaire voorzieningen als toilet en pantry, in de algemene ruimten aanwezig zijn. Belanghebbende bestrijdt dit standpunt. Omdat de gehuurde ruimte niet over een kraan of een afzonderlijke aansluiting op het riool beschikt is haars inziens geen sprake van een bedrijfsruimte. 6.3. Ingevolge artikel 2, onder h, van de Verordening is een bedrijfsruimte een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte. Uit de woorden ‘als afzonderlijk geheel te beschouwen’ leidt het Hof af dat van een bedrijfsruimte eerst sprake is indien de ruimte, voor wat betreft zijn bedrijfsfunctie, voldoende zelfstandigheid bezit. Die zelfstandigheid dient naar het oordeel van het Hof te worden afgeleid uit de aard en inrichting van de ruimte, waarbij bepalend is of de gebruiker bij het gebruik van de bedrijfsruimte op een wijze waarvoor deze naar aard en inrichting is bestemd, meer dan bijkomstig afhankelijk is van buiten de ruimte aanwezige voorzieningen. Is dat laatste het geval dan bezit de ruimte onvoldoende zelfstandigheid. 6.4. Voor het gebruik als bedrijfsruimte acht het Hof de aanwezigheid van sanitaire voorzieningen in het algemeen van wezenlijk belang, aangezien de in het bedrijf werkzame personen niet zonder deze voorzieningen zullen kunnen. Indien een ruimte naar aard en inrichting bestemd is voor een gebruik waarbij de in het bedrijf werkzame personen daarin slechts incidenteel en kortstondig aanwezig zijn, zoals zich bij opslagruimten zou kunnen voordoen, zijn dergelijke voorzieningen niet van wezenlijk belang. In het onderhavige geval is daarvan kennelijk geen sprake, aangezien belanghebbende de ruimte gebruikt voor het drijven van een praktijk voor fysiotherapie. Een dergelijke praktijk veronderstelt de aanwezigheid van een therapeut en de komst van patiënten op het praktijkadres. Essentieel is dan dat er ten behoeve van de patiënten, maar ook voor belanghebbende zelf en haar maat, een toilet- en watervoorziening aanwezig is. 6.5. Nu vaststaat dat in de gehuurde ruimte geen eigen toilet of watervoorziening aanwezig is en belanghebbendes praktijk derhalve daarvoor volledig afhankelijk is van elders in het Pand aanwezige voorzieningen, is de gehuurde ruimte geen bedrijfsruimte in de zin van artikel 2, onder h, van de Verordening. Dit betekent dat de aanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. 7. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in het onderhavige geval voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die belanghebbende en Y hebben moeten maken om de zittingen bij te wonen. Het Hof stelt deze kosten in goede justitie vast op € 27,50. 8. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder; - vernietigt de aanslag; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 27,50 en wijst het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en - gelast het hoogheemraadschap het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 27 mei 2004 door mrs. Boersma, voorzitter, Goes en Van de Merwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: - Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). - Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. - Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.