Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5599

Datum uitspraak2005-04-07
Datum gepubliceerd2005-05-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers124393
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Eiser vordert Ohra te veroordelen tot onmiddellijke hervatting van de betaling van de uitkeringen arbeidsongeschiktheidsverklaringen aan hem vanaf 1 maart 2004 en tot betaling van de kosten van dit geding. Hij stelt daartoe dat Ohra geen grond had om de uitkeringen op grond van de AOV te staken, primair omdat hij geen feiten voor Ohra heeft verzwegen en de gezondheidsverklaring (de vragenlijst) te goeder trouw naar waarheid en volledigheid heeft ingevuld en subsidiair omdat, mocht er al sprake zijn van verzwijging te goeder trouw, deze verzwegen feiten Ohra, als zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, als redelijk handelend verzekeraar niet zouden hebben genoopt tot afwijzing van zijn aanvraag tot de AOV of tot aanpassing van de voorwaarden daarvan. De vraag die aan de orde komt, is de vraag of de verzwijging van dusdanige aard is, dat Ohra de verzekeringsovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als zij van de verzwegen feiten op de hoogte was geweest.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 124393 / KG ZA 05-136 Datum vonnis: 7 april 2005 Vonnis in kort geding in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. J.C.N.B. Kaal, advocaat mr. R.J. Ruiter te Gulpen, tegen de naamloze vennootschap OHRA ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Arnhem, gedaagde, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. S.M. van Deursen te Arnhem. Het verloop van de procedure Eiser - hierna te noemen: [eiser] - heeft gedaagde - hierna te noemen: Ohra - ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Ohra heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1. [eiser] is sinds 1992 werkzaam als zelfstandig ondernemer. In december 2002 heeft hij een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij NV Rijnmond Verzekeringsmaatschappij (hierna: Rijnmond). In het kader van die aanvraag is een geneeskundig onderzoek verricht door een arts van Meditel B.V.. Op het formulier voor geneeskundig onderzoek van Rijnmond heeft [eiser] op 8 februari 2003 (onder meer) de volgende vragen ontkennend beantwoord: - 2 c)Hebt u of heeft u ooit gehad: ziekten van hart of bloedvaten, beklemming of pijn op de borst? - 11) Bent u wel eens bij een specialist, fysiotherapeut, psycholoog, psychotherapeut, consultatiebureau, hulpverleningsbureau of beoefenaar van een alternatieve geneeswijze geweest? Omdat hij de discussie die ontstond tussen de medisch adviseur van Meditel en zijn huisarts over zijn bloedwaarden (glucosegehalte) onwenselijk vond, heeft [eiser] vervolgens contact opgenomen met Ohra, waarvan hij ook documentatie had ontvangen. 2. Op 24 maart 2003 heeft [eiser] het Aanvraagformulier Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen van Ohra ingevuld en ondertekend. De volgende vragen op de Ohra Gezondheidsverklaring d.d. 3 april 2003 heeft [eiser] ontkennend beantwoord: - 3 a) Lijdt of heeft u geleden aan hart- en/of vaatziekten: bijvoorbeeld hartkloppingen, beklemming of pijn op de borst of in de hartstreek, beroerte, trombose, spataderen, open been of een te hoge bloeddruk? - 3 c) Lijdt op heeft u geleden aan psychische aandoeningen: bijvoorbeeld overspanning, depressie, burn-out, hyperventilatie? - 4 e) Bent u ooit behandeld door een psycholoog of psychotherapeut? - 6 o) Heeft u weleens specialisten geraadpleegd? 3. Op basis van het hierboven genoemde Ohra aanvraagformulier, de Ohra gezondheidsverklaring en de door [eiser] aan Ohra verstrekte resultaten van het geneeskundig onderzoek door Rijnmond / Meditel is met ingang van 8 mei 2003 ten behoeve van [eiser] bij Ohra een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten (hierna: de AOV). 4. Op 28 mei 2003 heeft [eiser] zich telefonisch bij Ohra arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten. Ten tijde van de zitting was [eiser] nog steeds arbeidsongeschikt en in behandeling bij een psychiater. 5. Na die ziekmelding heeft Ohra, met machtiging van [eiser], onderzoek verricht naar zijn medisch verleden en is zij op de hoogte gekomen van een consult van [eiser] bij de Eerste Hart Hulp op 2 januari 2001 in verband met pijn op de borst. Ook is zij op de hoogte geraakt van een bezoek door [eiser] in maart 2001 aan de polikliniek Psychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Ohra ontving in dat verband de volgende brief van 28 januari 2004 van psychiater dr. [betrokkene 1]: “Bovengenoemde patiënt zagen wij op 01.03.2001 op onze polikliniek Psychiatrie. Patiënt was door ons uitgenodigd, nadat hij naar aanleiding van een bezoek aan de Eerste Hart Hulp op 02.01.2001 in het kader van de studie “paniekstoornis en pijn op de borst” de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) had ingevuld. Hierbij scoorde hij boven de door ons gestelde cut-off waarden en derhalve werd hij uitgenodigd voor een gevolggesprek.” “Patiënt vertelde sinds 2 jaar pijn op de borst klachten te hebben. De aanvallen zouden zijn versterkt na een val van de fiets in juni 2000. Op de dag van het Eerste Hart Hulp bezoek had patiënt de avond tevoren een aanval van pijn op de borst gehad. Hij is de volgende dag naar de Eerste Hart Hulp gegaan om daar naar eigen zeggen uitleg te krijgen over de mogelijke oorzaak.” “Diagnose volgens DSM IV: depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, paniekaanvallen zonder agorafobie”. “Patiënt kwam niet in aanmerking voor onze behandelstudie ‘de effecten van behandeling met Setraline voor paniekstoornis met en zonder depressieve klachten, gezondheidszorgconsumptie en kwaliteit van leven’. Patiënt is geadviseerd, gezien zijn depressieve klachten die in ernstige mate aanwezig waren via zijn huisarts hulp te zoeken,..”. 6. Bij brief van 8 maart 2004 aan [eiser] heeft Ohra de AOV met terugwerkende kracht vanaf 8 mei 2003 beëindigd vanwege onjuiste dan wel onvolledige invulling van het aanvraagformulier en verzwijging door [eiser]. Ook heeft Ohra in die brief [eiser] verzocht de reeds aan hem verrichte betalingen van in totaal € 36.164,41 aan haar terug te storten. Vanaf 1 maart 2004 ontvangt [eiser] geen uitkering meer. De vordering 1. [eiser] vordert Ohra te veroordelen tot onmiddellijke hervatting van de betaling van de uitkeringen aan hem vanaf 1 maart 2004 en tot betaling van de kosten van dit geding. 2. Hij stelt daartoe dat Ohra geen grond had om de uitkeringen op grond van de AOV te staken, primair omdat hij geen feiten voor Ohra heeft verzwegen en de gezondheidsverklaring (de vragenlijst) te goeder trouw naar waarheid en volledigheid heeft ingevuld en subsidiair omdat, mocht er al sprake zijn van verzwijging te goeder trouw, deze verzwegen feiten Ohra, als zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, als redelijk handelend verzekeraar niet zouden hebben genoopt tot afwijzing van zijn aanvraag tot de AOV of tot aanpassing van de voorwaarden daarvan. Hij erkent zich op 2 januari 2001 te hebben gemeld bij de Eerste Hart Hulp nadat hij eenmalig een steek in de borst had gevoeld toen hij, na lange tijd van inactiviteit vanwege een schouderbreuk, weer intensief ging mountainbiken. Aldaar is, na uitgebreid onderzoek, niet gebleken van hartziekte of vaatlijden. Een maand voor het invullen van de Ohra gezondheidsverklaring is hij uitgebreid medisch gekeurd bij Meditel, waaruit bleek dat hij niets mankeert, ook niet aan zijn hart. Kortom, [eiser] stelt dat hij de vragen in de gezondheidsverklaringen van Ohra en Rijnmond met betrekking tot hartziektes / hartklachten met “nee” mocht beantwoorden, omdat hij ervan uit mocht gaan dat hij niets aan zijn hart mankeert. Ook de vragen met betrekking tot eventuele psychische aandoeningen en behandeling door psycholoog of psychotherapeut heeft hij zijns inziens terecht ontkennend beantwoord omdat hij naar zijn zeggen voorheen nooit depressief of overspannen is geweest en geen behandeling door een psycholoog / psychotherapeut heeft ondergaan. Van de diagnose van dr. [betrokkene 1] is hij nooit op de hoogte gesteld en hij betwist de inhoud daarvan. Hij stelt dr. [betrokkene 1] nooit gesproken te hebben en het interview door een assistent van dr. [betrokkene 1] in het kader van een onderzoek waaraan hij vrijwillig deelnam zelfs voortijdig afgebroken te hebben vanwege de te intieme en weinig relevante vragen. Ohra schiet volgens [eiser] toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de AOV, als gevolg waarvan hij, als kostwinner van een gezin met twee kinderen, schade lijdt. Hij stelt hierdoor in financiële problemen te raken en daarom een spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering. 3. Ohra voert gemotiveerd verweer dat, voor zover nodig, hierna aan de orde zal komen. De beoordeling van de vordering 1. Van het spoedeisend belang van [eiser], dat door Ohra is betwist, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken, nu hij stelt in financiële problemen te geraken. 2. De vordering van [eiser] strekt in feite tot nakoming door Ohra van de met hem gesloten verzekeringsovereenkomst. Voor de toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is noodzakelijk dat er een hoge mate van waarschijnlijkheid bestaat dat ook de bodemrechter toewijzend zal beslissen. Voor het onderhavige geschil houdt dat in dat met voldoende mate van zekerheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter het door Ohra gedane beroep op artikel 3 van haar polisvoorwaarden en artikel 251 van het Wetboek van Koophandel (K) zal verwerpen. 3. Ter voorlopige beantwoording staat dus de vraag of Ohra al dan niet terecht de lopende AOV voor [eiser] met terugwerkende kracht mocht opzeggen met een beroep op artikel 3 van haar polisvoorwaarden en op artikel 251 K. Die bepalingen luiden als volgt: - Artikel 3 Polisvoorwaarden Ohra Arbeidsongeschiktheidsverzekering (voor zover relevant): “De door of namens de verzekeringnemer en de verzekerde aan Ohra verstrekte opgaven en gedane verklaringen, onder meer in aanvraagformulier, gezondheidsverklaring(en) en keuringsrapport(en) vormen de grondslag van deze verzekeringsovereenkomst en worden geacht daarmee één geheel uit te maken. Als voornoemde opgaven en verklaringen in enig opzicht verkeerd of onwaarachtig blijken te zijn, alsmede in geval van verzwijging van omstandigheden, die de verzekeringnemer of de verzekerde bekend zijn, als bedoeld in de ter zake doende wettelijke bepalingen, heeft Ohra het recht zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst te beroepen.(..).” - Artikel 251 K: “Alle verkeerde of onwaarachtige opgave, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden zoude zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaak had kennis gedragen, maakt de verzekering vernietigbaar.” Ohra voert aan dat uit de door haar, na de melding van arbeidsongeschiktheid door [eiser], opgevraagde medische gegevens voor haar zeer relevante informatie is gebleken over de gezondheidstoestand van [eiser] vóór het sluiten van de AOV, namelijk dat [eiser] gedurende een periode van twee jaar klachten van pijn op de borst heeft gehad en dat hij in maart 2001 door een psychiater is gezien, die de diagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. [eiser] had die relevante informatie niet mogen verzwijgen omdat Ohra daar expliciet naar had gevraagd. Indien zij hiervan op de hoogte was geweest had zij zeker nader onderzoek gedaan en de AOV niet, of in elk geval niet onder dezelfde voorwaarden, met [eiser] afgesloten. 4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de op de gezondheidsverklaringen van Ohra en Rijnmond gestelde vragen “Lijdt of heeft u geleden aan hart- en/of vaatziekten: bijvoorbeeld hartkloppingen, beklemming of pijn op de borst of in de hartstreek, beroerte, trombose, spataderen, open been of een te hoge bloeddruk?” respectievelijk “Hebt u of heeft u ooit gehad: ziekten van hart of bloedvaten, beklemming of pijn op de borst?” duidelijk en maar voor één uitleg vatbaar zijn. De betreffende vragen zijn door [eiser] niet naar waarheid beantwoord, omdat door hem is erkend en dus vast staat dat hij tenminste éénmaal last heeft gehad van pijn op de borst, waarnaar expliciet werd gevraagd. Of en hoezeer hij dit te goeder trouw heeft gedaan, doet dan - gelet op de bewoording van artikel 251 K - niet meer ter zake. Voor [eiser] had duidelijk moeten zijn dat deze gegevens, gezien de aard van de verzekering (tegen arbeidsongeschiktheid van een zelfstandig ondernemer) voor Ohra van belang zijn en het is niet aan hem zelf maar aan Ohra om in te schatten hoe groot het risico op eventuele toekomstige hartklachten is. [eiser] heeft dus, voorlopig geoordeeld, relevante informatie, namelijk klachten van pijn op de borst, verzwegen. 5. Met betrekking tot de beweerdelijke depressieve stoornis van [eiser] in maart 2001 staan de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. [eiser] betwist met klem de juistheid van de inhoud van de brief van dr. [betrokkene 1] en stelt hij noch door het ziekenhuis, noch door zijn huisarts op de hoogte te zijn gesteld van de diagnose ‘depressieve stoornis’ en zelfs nooit met dr. [betrokkene 1] gesproken te hebben. Voorst ontkent hij toen overspannen of depressief te zijn geweest. Nu uit de overige stukken niet blijkt dat hij dergelijke klachten heeft gehad, is daarmee in het kader van dit kort geding, dat geen ruimte biedt voor nader feitelijk onderzoek, onvoldoende vast komen te staan dat hij daadwerkelijk psychische klachten heeft gehad. Ook blijkt uit de overgelegde producties en het ter zitting verhandelde niet dat hij een behandeling door een psycholoog of psychiater heeft ondergaan, zodat op dit punt, voorshands geoordeeld, niet gesproken kan worden van verzwijging. 6. De vraag die vervolgens aan de orde komt, is de vraag of de hierboven onder 4. besproken verzwijging van dusdanige aard is, dat Ohra de verzekeringsovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als zij van de verzwegen feiten op de hoogte was geweest. Ohra voert in dit verband aan dat de verzwegen feiten van groot belang zijn gebleken voor de beoordeling van het risico, zoals zich dat in casu heeft verwezenlijkt, gelet op de omstandigheid dat [eiser] zich reeds binnen 20 dagen na het sluiten van de AOV ziek heeft gemeld bij Ohra, wegens nu juist klachten van psychische aard welke door hem bij de aanvraag van de verzekering zijn verzwegen. Er bestaat volgens Ohra causaliteit tussen de verzwegen feiten en omstandigheden en het risico zoals dat zich heeft verwezenlijkt. Nu de voorzieningenrechter echter in het voorgaande heeft overwogen dat voorshands alleen vast staat dat [eiser] klachten van pijn op de borst heeft verzwegen, kan dit verweer niet slagen. 7. Volgens vaste jurisprudentie is een dergelijk causaal verband echter niet vereist voor de toepasselijkheid van artikel 251 K. Een verzekeraar kan wel degelijk met vrucht een beroep doen op nietigheid als bedoeld in artikel 251 K, wanneer de verzwijging betrekking heeft op feiten van een andere categorie dan op grond van waarvan de verzekerde een uitkering verlangt. Voorshands zeer aannemelijk is evenwel dat Ohra, was zij op de hoogte geweest van de klachten van pijn op de borst van [eiser] in het verleden, de AOV niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. 8. Al het voorgaande in aanmerking genomen, is er voldoende reden voor twijfel of de bodemrechter een beroep van Ohra op 251 K zal verwerpen. Het verweer van Ohra wordt niet bij voorbaat kansloos geacht. Niet ondenkbaar is dat de bodemrechter zal concluderen dat [eiser] had moeten begrijpen dat hij één of meerdere vragen niet ontkennend had mogen beantwoorden. Een en ander brengt mee dat de vordering in kort geding zal moeten worden afgewezen. 9. Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat, voorshands geoordeeld, [eiser] door de door Ohra toegepaste sanctie onevenredig zwaar wordt getroffen. Een meer soepelere houding van Ohra zou denkbaar en te overwegen zijn; zo zou, mocht Ohra bij de door haar onder punt 6. van ‘De vaststaande feiten’ genoemde terugvordering blijven, daarop op zijn minst in mindering kunnen worden gebracht het totaal van de door [eiser] betaalde verzekeringspremies. 10. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De beslissing De voorzieningenrechter 1. weigert de gevorderde voorzieningen, 2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ohra bepaald op € 816,00 voor salaris procureur en op € 244,00 voor verschotten. Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Verkuijl en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Satijn op 7 april 2005. de griffier de rechter