Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1819

Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/873 WUV, 04/874 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op voorziening huurbijdrage wordt een korting toegepast vanwege gedeeltelijk gebruik van de woning als bedrijfsruimte.


Uitspraak

04/873 WUV, 04/874 WUV U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Onder dagtekening 31 december 2003, kenmerk JZ/N80/2003/1116 en 1117, heeft verweerster ten aanzien van eiser een tweetal besluiten genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen deze besluiten heeft mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In aanvullende beroepschriften, met een bijlage, is uiteengezet waarom eiser zich met de bestreden besluiten niet kan verenigen. Verweerster heeft verweerschriften ingediend. De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 14 juli 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen met bijstand van mr. Bierenbroodspot voornoemd als zijn raadsvrouw, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Bij berekeningsbeschikkingen van 30 september 2002 (en de daarbij behorende schriftelijke toelichting van 16 augustus 2002) en 31 oktober 2002 heeft verweerster, voorzover hier van belang, op de aan eiser ingaande 1 september 1997 ingevolge de Wet bij wijze van bijzondere voorziening toegekende bijdrage in de huur van zijn woning over de periode tot 1 september 1999 een bepaald bedrag in mindering gebracht, dit op de grond dat die woning deels ook in gebruik was als bedrijfsruimte ten behoeve van het door eiser uitgeoefende bedrijf. Verweerster heeft zich hierbij gebaseerd op de daartoe in de jaarstukken van het bedrijf als zodanig opgevoerde kosten. Na gemaakt bezwaar heeft verweerster bij de nu bestreden besluiten de periode gedurende welke die korting wordt toegepast alsnog beperkt tot de periode van 1 september 1997 tot 1 januari 1999, overwegende dat op grond van inmiddels overgelegd bericht van uitschrijving van het bedrijf van eiser uit het register van de Kamer van Koophandel alsnog wordt aangenomen dat eiser zijn bedrijf ingaande laatstgenoemde datum heeft beëindigd. De namens eiser ingediende verzoeken om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten zijn door verweerster afgewezen, dit op de grond dat ten tijde van de primaire besluiten over de beëindiging van eisers bedrijf nog geen zekerheid bestond zodat van een aan haar te wijten onrechtmatigheid van die besluiten geen sprake is. In bezwaar en beroep is namens eiser met name de juistheid van de opgelegde korting betwist. Aangevoerd is, onder meer, dat het in dezen gaat om een woning en niet om specifieke bedrijfsruimte, dat in de onderhavige periode nauwelijks nog van bedrijfs-uitoefening sprake was getuige ook de geleden verliezen en dat van betaling van huur door het bedrijf feitelijk ook geen sprake is geweest. In beroep zijn tevens grieven ingebracht tegen de weigering om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. De Raad overweegt als volgt. Blijkens de gedingstukken is aan eiser op grond van artikel 20 van de Wet een bijdrage verleend in de kosten van de huur van zijn woning op de grond dat voor eiser in verband met aan zijn vervolging toe te schrijven psychische klachten een medische contra-indicatie bestaat om de door hem bewoonde woning te verlaten en een goedkopere woning te betrekken. De Raad onderschrijft de opvatting van verweerster dat met onverkorte uitbetaling van die voorziening het gedeeltelijk gebruik van die woning als bedrijfsruimte niet is te rijmen. Dat van een daadwerkelijk gebruik als zodanig in feite geen sprake is geweest, is door verweerster op goede gronden niet aanvaard. Verweerster kon en mocht hierbij uitgaan van de over het bedrijf van eiser tot en met 1998 opgemaakte jaarstukken, waarin van zekere bedrijfsactiviteiten blijkt en waarin huur als kostenpost is opgevoerd. Dat het bedrijf in de periode hier van belang niet winstgevend was, is voorts niet relevant. Ook hetgeen overigens is aangevoerd kan geen afbreuk doen aan de juistheid van de beslissing van verweerster om tot 1 januari 1999 een korting op de huurbijdrage toe te passen. De subsidiair namens eiser nog aangevoerde grieven over de berekeningswijze van de huurbijdrage, waarbij volgens vaste gedragslijn is uitgegaan van de huurprijs op 1 juli en het inkomen over het verstreken jaar, treffen het daarmee beoogde doel evenmin. Weliswaar werkt die, in het algemeen juist gunstige, gedragslijn in het geval van eiser nadelig uit, maar de Raad ziet in het geheel van de omstandigheden onvoldoende aanleiding om de bestreden besluiten op dit punt in rechte aan te tasten. Wel onjuist acht de Raad de beslissingen van verweerster om de in bezwaar gemaakte proceskosten niet te vergoeden. Hiertoe is al doorslaggevend dat verweerster in de primaire berekeningsbeschikkingen ten aanzien van de post vermogenskorting rekening heeft gehouden met bedrijfsbeëindiging per 1 januari 1999. Enige goede reden om in die beschikkingen per die datum anders te handelen ten aanzien van de post huurbijdrage is de Raad onvoldoende kunnen blijken. Op grond hiervan stelt de Raad vast dat de primaire besluiten zijn herroepen wegens een aan verweerster te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerster had mitsdien op de verzoeken van eiser aldus moeten beslissen dat een vergoeding voor de gemaakte proceskosten wordt toegekend overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen tegen de bestreden besluiten op dit punt gegrond dienen te worden verklaard wegens strijd met de Wet. De Raad ziet deswege, in aanmerking genomen voorts dat het inroepen van professionele juridische hulp in bezwaar redelijkerwijs kon geschieden, aanleiding om verweerster te veroordelen in de kosten die eiser in bezwaar en beroep heeft gemaakt. Die kosten worden begroot op tweemaal € 644,- voor respectievelijk bezwaar en beroep verleende rechtsbijstand alsmede op € 16,82 en € 12,36 voor respectievelijk in bezwaar en beroep gemaakte reiskosten, in totaal € 29,18. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart de beroepen gegrond; Vernietigt de bestreden besluiten voorzover betrekking hebbend op de kosten van de behandeling van het bezwaar; Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep tot een bedrag groot € 1.317,18, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad; Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiser het in deze gedingen betaalde griffierecht ad € 54,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) A.D. van Dissel-Singhal. HD 10.08