Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU6684

Datum uitspraak2005-11-23
Datum gepubliceerd2005-11-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500192/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 september 2003, kenmerk 2.01.0303, heeft verweerder aan appellante een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, verleend voor het lozen van stoffen, afkomstig van de in een gespecialiseerd bollenteeltgebied gelegen percelen die deel uitmaken van het bedrijf van appellante.


Uitspraak

200500192/1. Datum uitspraak: 23 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 september 2003, kenmerk 2.01.0303, heeft verweerder aan appellante een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, verleend voor het lozen van stoffen, afkomstig van de in een gespecialiseerd bollenteeltgebied gelegen percelen die deel uitmaken van het bedrijf van appellante. Bij uitspraak van 22 september 2004, in zaak nr. 200307161/1, voorzover thans van belang, heeft de Afdeling het daartegen door appellante ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit vernietigd voorzover het voorschrift 9, dertiende lid, betreft, en verweerder opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 19 november 2004, kenmerk 04.28190, heeft verweerder de vergunning op dat onderdeel aangepast. Dit besluit is op 26 november 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 2 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [vennoot], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling en R. Akkermans, ambtenaren van het hoogheemraadschap, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    De bij besluit van 12 september 2003 verleende vergunning is, voorzover deze door de Afdeling in haar uitspraak van 22 september 2004 niet is vernietigd, in rechte onaantastbaar geworden. In deze procedure staat de rechtmatigheid van de vergunning dan ook in zoverre niet ter beoordeling. Hetgeen appellante daartegen heeft aangevoerd, kan derhalve geen doel treffen. 2.3.    Appellante stelt dat de in vergunningvoorschrift 9, dertiende lid, opgenomen verplichting gebruik te maken van de milieumeetlat voor haar rechtsonzekerheid oplevert. Zij voert hierbij aan dat voor haar gelet op de tekst van dit lid niet duidelijk is welke middelen wanneer mogen worden ingezet en in hoeverre zij invulling mag geven aan haar vakmanschap inzake het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot de weersomstandigheden, de dosering van een gewasbeschermingsmiddel en de wijze van verspreiding. 2.3.1.    Voorschrift 9, dertiende lid, (nieuw) van de vergunning luidt: "Ten aanzien van al uw percelen vermeld in uw aanvraag behorend bij uw vergunning nr. 2.01.0303, dient u bij de keuze van het toe te passen gewasbeschermingsmiddel gebruik te maken van de milieumeetlat (CLM). Het gebruik maken van de milieumeetlat houdt in dat: a. voorafgaand aan een teeltseizoen u een spuitplan opstelt. Een spuitplan is een overzicht van naar verwachting toe te passen gewasbeschermingsmiddelen, met daarbij vermeld de milieubelastingspunten; b. u gewasbeschermingsmiddelen toepast die laag scoren op de milieumeetlat; c. bij een keuzemogelijkheid tussen meerdere middelen u het middel kiest met de minste milieubelastingspunten; d. u uitsluitend afwijkt van het gestelde onder b en c, indien hier belangrijke teelttechnische redenen aan ten grondslag liggen; e. met 'belangrijke teelttechnische redenen' worden bedoeld: redenen die een teler noodzaken om gebruik te maken van een ander middel dan het middel met de minste milieubelastingspunten, met als doel om gewasschade en resistentie te voorkomen en een effectieve bescherming van het gewas te waarborgen. Belangrijke teelttechnische redenen zijn: 1. het voorkomen van resistentie voor een bepaald middel; 2. het afstemmen van het middel op het gebruik samen met andere middelen; 3. het telen van cultivars die gevoelig zijn voor bepaalde ziektes en infecties; 4. het afstemmen van het middel op schade, ontstaan aan het gewas door weersomstandigheden (nachtvorst, harde wind en hagel) en het koppen van de bollen." 2.3.2.    De Afdeling constateert dat vergunningvoorschrift 9, dertiende lid, niet ondubbelzinnig bepaalt welke middelen appellante wanneer mag inzetten, in welke dosering en met welke wijze van verspreiding. Vooral de verhouding tussen de onderdelen b en c is niet duidelijk. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is in zoverre gegrond.    Verweerder heeft ter zitting beaamd dat vergunningvoorschrift 9, dertiende lid, niet ondubbelzinnig is en heeft toegezegd eerst na overleg met appellante een nieuw dertiende lid te zullen vaststellen. 2.4.    Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het vergunningvoorschrift 9, dertiende lid, betreft. 2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 19 november 2004, kenmerk 04.28190, voorzover het vergunningvoorschrift 9, dertiende lid, betreft; III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond; IV.    gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005 157-424.