Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9450

Datum uitspraak2006-06-20
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602949/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 april 2005 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) de aanvraag van verzoeker van 3 september 2003 om vergunning voor het exploiteren van de recreatie-inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] geweigerd.


Uitspraak

200602949/2. Datum uitspraak: 20 juni 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6488 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 maart 2006 in het geding tussen: verzoeker en de burgemeester van Den Haag. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 april 2005 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) de aanvraag van verzoeker van 3 september 2003 om vergunning voor het exploiteren van de recreatie-inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] geweigerd. Bij besluit van 1 augustus 2005, verzonden op 23 augustus 2005, heeft de burgemeester het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 maart 2006, verzonden op 8 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 18 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 16 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. K.G.W. van Oven, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. drs. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het verzoek strekt ertoe dat de Voorzitter de burgemeester opdraagt verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een vergunning voor het exploiteren van de recreatie-inrichting aan de [locatie] te [plaats] totdat de Afdeling op het hoger beroep van verzoeker heeft beslist. Aangezien die recreatie-inrichting, naar is gebleken uit de stukken en het verhandelde ter zitting, inmiddels voor onbepaalde tijd gesloten is verklaard door de burgemeester, wordt met dit verzoek derhalve ook beoogd die geslotenverklaring op te heffen. 2.3.    Het verzoek heeft betrekking op besluitvorming in het kader van de aanvraag van verzoeker van 3 september 2003 om vergunning op grond van artikel 57 van de Algemene politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 voor het exploiteren van voornoemde recreatie-inrichting, waarbij de vergunning is geweigerd op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: wet Bibob). De vraag of, en zo ja, welke betekenis dient te worden gehecht aan het feit dat verzoeker reeds eerder - vóór inwerkingtreding van de wet Bibob - een aanvraagformulier heeft ingediend voor het exploiteren van de recreatie-inrichting aan de [locatie] te [plaats], waarop door de burgemeester nimmer is beslist, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. 2.3.1.    De burgemeester heeft aan de weigering een, door het Bureau als bedoeld in artikel 8 van de wet Bibob opgesteld, zeer uitgebreid (vijftig pagina's tellend) advies van 2 december 2004 ten grondslag gelegd. Daarin is geconcludeerd dat een ernstige mate van gevaar bestaat dat de gevraagde beschikking door verzoeker mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft aan die - in bezwaar gehandhaafde - weigering uitvoerige overwegingen gewijd en heeft daarbij geoordeeld dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen en dat de burgemeester reeds hierom bevoegd was de gevraagde vergunning te weigeren. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de recreatie-inrichting al enige tijd gesloten is, acht de Voorzitter de belangen van verzoeker niet zodanig zwaarwegend dat voor het treffen van de vergaande voorziening, als door verzoeker gevraagd, aanleiding bestaat. De Voorzitter wijst het verzoek dan ook af. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Peute Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2006 391.