Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1475

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers12/2007 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof verwerpt het beroep.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Bij vervroeging Beslissing van 12 juli 2007 in de zaak onder rekestnummer 02/07 NOT van: [naam], wonende te [plaats], APPELLANTE, gemachtigde: drs. B. Schreuders, t e g e n MR. [naam], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. M.T. Spronck. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Namens appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 4 januari 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, verder te noemen de kamer, van 7 december 2006, waarbij de klacht van klaagster gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de notaris is op 31 januari 2007 een verweerschrift – met één bijlage - ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. Op 5 juni 2007 zijn nog aanvullende stukken van de zijde van klaagster ingekomen. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2007. De gemachtigde van klaagster en de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klaagster Klaagster verwijt de notaris dat hij een testament voor erflater heeft opgesteld, terwijl hij wist of kon weten (erflater zag er door zijn medicijngebruik opgeblazen uit en het kantoor van de notaris had al eerder met erflater en zijn broer te maken gehad) dat erflater aan dementia praecox leed, een ernstige psychiatrische ziekte. Voorafgaand aan het passeren van de akte zou de notaris onvoldoende onderzoek gedaan hebben naar de psychische gesteldheid van erflater, terwijl klaagster het vermoeden heeft dat het testament onder druk van de broer van erflater tot stand is gekomen. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en verweert zich als volgt. 5.2. De notaris heeft naar voren gebracht dat hij zich erflater niet meer kan herinneren, maar in het algemeen voorafgaand aan het passeren van een testament de inhoud daarvan altijd uitvoerig bespreekt met zijn cliënt. Als in een testament kinderen worden onterfd, staat hij daarbij uitvoerig stil. De notaris heeft de zaak niet zelf voorbereid, maar zijn kandidaat-notaris. Deze kan de psychische gesteldheid van een cliënt goed beoordelen. Zij heeft twee voorbesprekingen met erflater gevoerd, maar hierbij was haar niets bijzonders gebleken. Bovendien is het vast kantoorbeleid dat bij twijfel aan de geestelijke gezondheid van een cliënt een psychologisch onderzoek wordt gedaan. 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.3. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper. J.C.W. Rang en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 12 juli 2007 door de rolraadsheer. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARIS-SEN TE ZUTPHEN Klachtnummer: 06/2005 Beslissing inzake de klacht van: [naam], wonende te [plaats], klaagster, gemachtigden: drs. B. Schreuders, wonende te [plaats], en mr. J.H. Rodenburg, advocaat te Zoetermeer. tegen mr.[ naam], notaris te [plaats], gemachtigde: mr. M.T. Spronck, advocaat te Apeldoorn. Partijen worden in deze beslissing mede aangeduid als klaagster en de notaris. 1. Het verloop van de procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de brief van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), ontvangen op 13 mei 2005, waarin de klacht van 6 februari 2005 met bijlagen aan de Kamer is doorgestuurd; - de brief van 19 mei 2005 van de secretaris van de Kamer van Toezicht aan klaagster; - de aanvullende brief van klaagster van 22 mei 2005; - de reactie van de notaris van 21 juni 2005; - de brief van 4 juli 2005 van de secretaris van de Kamer van Toezicht aan klaagster; - de repliek van klaagster van 12 juli 2005 met bijlagen; - de dupliek van de notaris van 4 augustus 2005; - de brief van klaagster van 30 oktober 2005 met bijlagen; - de brief van de secretaris van de Kamer van 1 november 2005 aan klaagster; - de brief van klaagster van 7 november 2005; - de brief van de secretaris van de Kamer van 10 november 2005 aan klaagster; - het proces-verbaal van de openbare vergadering van de Kamer van 17 november 2005; - de tussenbeslissing van de Kamer van 10 januari 2006; - de brief met bijlagen van mevrouw mr. [naam] van 9 februari 2006; - het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 16 februari 2006; - het proces-verbaal van hert getuigenverhoor van 11 mei 2006; - de brief van klaagster van 10 oktober 2006; - het proces-verbaal van de openbare vergadering van 19 oktober 2006. 2. Vaststaande feiten De navolgende feiten worden als vaststaand aangenomen: 2.1 Op 23 mei 2004 is de heer [naam] overleden. Klaagster is één van de twee kinderen van erflater. 2.2 In 1992 was erflater wegens een geestelijke stoornis opgenomen in de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Hij is enige tijd opgenomen geweest, waarna hij tot zijn overlijden onder begeleiding van de Regionale instelling beschermende woonvormen (RIBW [naam]) heeft gewoond. 2.3 De broer van erflater, de heer [naam], is nadat erflater ziek was geworden, als diens zaakwaarnemer opgetreden. 2.4 Op 15 november 1995 is door een kantoorgenoot van de notaris, notaris mr. [naam], de akte van levering van de echtelijke woning van erflater gepasseerd, waarbij deze woning is overgedragen aan een andere kantoorgenoot, notaris mr. [naam]. 2.5 Op 1 februari 1996 is erflater gescheiden van mevrouw [naam], moeder van klaagster. De notaris is betrokken geweest bij de afwikkeling van de echtscheiding. 2.6 Erflater heeft laatstelijk beschikt over zijn nalatenschap bij testament van 29 januari 2002, verleden voor de notaris. In dit testament heeft erflater zijn kinderen in de legitieme gesteld en tot zijn enige erfgenamen benoemd de twee kinderen van zijn broer [naam]. Voorts heeft hij zijn broer benoemd tot executeur-testamentair. In de tweede helft van het jaar 2001 heeft kandidaat-notaris mevrouw mr. [naam] twee voorbesprekingen met erflater over dit testament gevoerd. In deze periode woonde erflater in een door de RIWB [naam] beschermde woonvorm aan [adres]. 3. De klacht, de gronden waarop deze berust en het verweer 3.1 De klacht houdt in dat de notaris zijn medewerking heeft verleend aan het opstellen van een testament van erflater, terwijl hij wist of in ieder geval kon weten dat erflater aan een ernstige psychiatrische ziekte, dementia praecox, leed. Klaagster heeft het vermoeden dat het testament onder druk van de broer van erflater tot stand is gekomen. Zij verwijt de notaris dat hij voorafgaand aan het passeren van de akte onvoldoende de geestesgesteldheid van erflater heeft onderzocht. Het was immers voor een ieder kenbaar, zowel vanwege zijn door medicijngebruik opgeblazen uiterlijk als vanwege zijn gedrag, dat hij aan een ernstige geestesziekte leed, waardoor hij zijn wil onvoldoende kon bepalen. 3.2 De verweren van de notaris komen in het navolgende, voor zover nodig, aan de orde. 4. De beoordeling van de klacht 4.1 De notaris heeft als verweer aangevoerd dat hij zich erflater niet meer kan herinneren. Hij kan wel in zijn algemeenheid zeggen dat hij de inhoud van een testament altijd uitvoerig bespreekt met zijn cliënt voordat hij overgaat tot het passeren van de akte. Zeker als kinderen in een testament worden onterfd, staat hij daar altijd zeer uitgebreid bij stil. De zaak is voorbereid door kandidaat-notaris mr. [naam]. Zij is een op dit terrein zeer ervaren kandidaat-notaris met oog voor de geestelijke toestand waarin mensen zich bevinden. Voorts is het vast kantoorbeleid dat bij twijfel aan de geestelijke gesteldheid van een cliënt, en zeker bij testamenten, een psychologisch onderzoek wordt gedaan. 4.2 De Kamer neemt met de wet tot uitgangspunt, dat een cliënt die handelingsbekwaam is, moet worden geacht zijn belangen te kunnen behartigen. Eerst indien er een aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dient een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken. 4.3 Klaagster heeft gesteld dat het voor een ieder kenbaar moet zijn geweest dat erflater in deze periode leed aan een ernstige geestesziekte. Kandidaat-notaris mr. [naam] heeft in haar getuigenverklaring verklaard dat zij zich erflater kan herinneren. Zij heeft twee voorbesprekingen met hem gehouden, waarbij haar niets bijzonders was gebleken. Zij heeft verklaard dat erflater in het tweede gesprek heel stellig aangaf dat hij zijn kinderen wilde onterven. Zij hoefde alles maar één keer uit te leggen en ze had de indruk dat hij het begreep. Zowel de heer [naam] (toenmalige begeleider van erflater), als mevrouw [naam] (sociaal psychiatrisch verpleegkundige) hebben in hun getuigenverklaringen gezegd dat aan het uiterlijk van erflater niets bijzonders te zien was in de periode waarin hij zijn testament heeft laten opstellen. Met betrekking tot de geestesgesteldheid van erflater heeft de heer [naam] verklaard dat in de uitingen van erflater niets bijzonders opviel en dat erflater over een helder bewustzijn en een perfect korte en lange termijn geheugen beschikte. Mevrouw [naam] heeft verklaard dat met erflater een normaal gesprek was te voeren en dat hij naar haar mening voldoende zijn wil kon bepalen. 4.4 Inzake het vermoeden dat erflaters testament onder druk van erflaters broer, de heer [naam], tot stand is gekomen, merkt de Kamer op dat gezien de verklaringen van de broer van erflater, de notaris en de kandidaat-notaris mr. [naam] niet is komen vast te staan dat de broer van erflater een voor de notaris waarneembare en ontoelaatbare rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het testament. 4.5 De Kamer is alle verklaringen overziende van oordeel dat, wat er ook zij van de geestestoestand van erflater, uit de verklaringen in ieder geval niet blijkt dat het in de relevante periode voor een derde kenbaar moet zijn geweest dat erflater onvoldoende in staat was om zijn wil te bepalen ten aanzien van het opmaken van zijn testament. Er bestond derhalve voor de notaris geen aanleiding om aan de geestvermogens van erflater te twijfelen en dientengevolge deze nader te laten onderzoeken. 4.6 Naar aanleiding van de getuigenverklaring van de kandidaat-notaris mr. [naam] heeft klaagster in de brief van 10 oktober 2006 en tijdens de tweede mondelinge behandeling van de klacht op 19 oktober 2006 nog aangevoerd dat erflater ten onrechte is geadviseerd om het zware middel van onterving van de kinderen te kiezen, om te voorkomen dat via de kinderen zijn geld bij zijn ex-vrouw terecht zou komen. De Kamer merkt hierover op dat, nog afgezien van de vraag of de kandidaat-notaris dit daadwerkelijk heeft geadviseerd, dit een onjuiste veronderstelling is. Indien een kind namelijk eerder dan zijn of haar moeder overlijdt, is de moeder een erfgenaam, tenzij bij testament door het kind anders is bepaald. 4.7 Gelet op de voorgaande afwegingen zal de Kamer de klacht tegen de notaris afwijzen als ongegrond. 4.8 Krachtens artikel 102, vijfde lid, van de Wet op het notarisambt in samenhang met artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, zal de schadeloosstelling van de getuigen ten laste van de Staat worden gebracht. 5. De beslissing De Kamer: verklaart de klacht ongegrond; gelast de griffier om uit te betalen aan de heer G.J. [naam], wonende te [plaats], een bedrag van € 100,- (honderd euro), zijnde de taxe, door het bedrag over te maken op bankrekeningnummer 31 36 23 066; gelast de griffier om uit te betalen aan mevrouw E. [naam], wonende te [plaats], een bedrag van € 21,- (eenentwintig euro), zijnde de taxe, door het bedrag over te maken op bankrekeningnummer 31 28 32 737; gelast de griffier om uit te betalen aan de heer [naam], wonende te [plaats], een bedrag van € 50,- (vijftig euro), zijnde de taxe, door het bedrag over te maken op girorekeningnummer 26 53 441. Aldus gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mr. W.M. Eijkelestam, lid, Mr. A.J.H.M. Janssen, mr. J.W.J.M. Schurink en mr. G.W.W. Schwankhaus, plaatsvervangende leden, zulks in tegenwoordigheid van mr. W.E. Markus-Burger als secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2006. secretaris voorzitter