Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC4506

Datum uitspraak2007-12-18
Datum gepubliceerd2008-02-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/2024 DK
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige bindende tariefinlichting geen betrekking heeft op (voorgenomen) in- of uitvoer-transacties. Dit betekent dat deze niet ziet op goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld. De bindende tariefinlichting ziet derhalve ook niet op de vaststelling van in- of uitvoerrechten. Het vorenoverwogene houdt in, anders gezegd, dat onder de benaming “bindende tariefinlichting” door de inspecteur in wezen een besluit is genomen inzake de binnenlandse heffing van accijns. Het gebruik van de GN, ter bepaling van het karakter van de accijnsgoederen, is in casu ook alleen maar ten dienste van deze binnenlandse heffing. Er is derhalve niet voldaan aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, tweede volzin, van het Communautair douanewetboek en het zevende lid, eerste streepje, van dat artikel. Evenmin – in aansluiting daarop – is voldaan aan het bepaalde in artikel 1 en artikel 2, tweede lid, letter a, van de Douanewet. Ook artikel 62 van de Wet op de accijns vormt een beletsel om de wettelijke bepalingen inzake de douane op de onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing te achten. In artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (in de versie van het jaar 2004; hierna: Awr) is bepaald dat tegen een uitspraak van de inspecteur beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, indien het beroep betreft: a. een uitnodiging tot betaling dan wel b. een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet. Uit al het vorenoverwogene volgt dat in casu geen sprake is van de in artikel 26, tweede lid, van de Awr genoemde instrumenten, zodat wordt geoordeeld dat niet de Douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam, maar de belastingkamer van het hof, waaronder de vestigingsplaats van belanghebbende ressorteert, te weten het gerechtshof te Arnhem, bevoegd is. Alle verdere beslissingen over de betekenis van het primaire besluit en de daarop volgende rechtshandelingen alsmede aangaande de proceskosten en het griffierecht moeten aan laatstgenoemd hof worden overgelaten.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Douanekamer Uitspraak in de zaak nr. 04/2024 DK de dato 18 december 2007 1. De procedure 1.1. Op 26 mei 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. R en mr. G, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S B.V. te A, belanghebbende. Het beroep is aangevuld bij brieven van 30 juni 2004 en 14 juli 2004, en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Douane R, kantoor …, (hierna: de inspecteur) van 15 april 2004, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op 7 januari 2004 ten aanzien van haar genomen beschikking met betrekking tot bindende tariefinlichting, nr. …, werd afgewezen. 1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 273,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 11 mei 2007 een nader stuk ingediend. De griffier heeft een afschrift van dit stuk aan de inspecteur gezonden. 1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 2 juli 2004 drie monsters van de producten die in geding zijn, en drie exemplaren van soortgelijke producten aan de Douanekamer overgelegd. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007. Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. G en mr. C, vergezeld van J, directeur van belanghebbende, en namens de inspecteur W., vergezeld van drs. ing. M en ing. R van het Douanelaboratorium van de Belastingdienst (hierna: het Laboratorium). Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota voorgelezen en aan de Douanekamer en aan elkaar overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting ook drie exemplaren van soortgelijke producten als de litigieuze overgelegd. De inspecteur heeft deze kunnen bezien en zich erover kunnen uitlaten. 2. De feiten 2.1. Belanghebbende heeft op 28 oktober 2003 aan de inspecteur verzocht om afgifte van een bindende tariefinlichting voor het product “Apfel Cocktail”. In de aanvraag is verzocht om indeling in post 2206 00 51 (tarief aan douanerechten € 7,70 per hectoliter) van de Gecombi-neerde Nomenclatuur van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GN). 2.2. In de sub 1.1. genoemde bindende tariefinlichting heeft de inspecteur het goed - in afwijking van het verzoek - ingedeeld in post 2208 90 69 van het GN (vrij van douanerechten). De omschrijving van het product in de bindende tariefinlichting luidt als volgt: “Apfel Cocktail”, een zoete naar appel smakende lichtbruingekleurde drank die gedistilleerde alcohol bevat. Het product, aangeboden in een glazen fles met een inhoud van niet meer dan 2 liter, bevat – volgens opgave- appelwijn, suikersiroop, appelaroma, alcohol, alsmede kleurstof, caramel en citroenzuur. Het alcoholgehalte bij 20 graden Celsius bedraagt 14,4%.” Als motivering voor de indeling heeft de inspecteur vermeld: “Toepassing algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de tekst van de G.N. codes 2208, 2208 90 en 2208 90 69.” 2.3. Tot de gedingstukken behoort het rapport van het Laboratorium, gedagtekend 19 december 2003, waarin voorzover hier van belang het volgende is vermeld: “Onderzocht product: Apfel Cocktail Monster in goede staat en met ongeschonden verzegeling ontvangen. Aanvraag ingeboekt d.d. 21-11-03. Bij onderzoek bevonden: Uiterlijk : lichtbruin gekleurde vloeistof in fles Alcoholgehalte bij 20° C : 14,4% vol Inhoud fles : niet meer dan 2 liter Suikergehalte : 18,9% massa Door gisting verkregen alcohol : een gedeelte van de in het eindproduct aanwezige alcohol echter minder dan 50% van de totale hoeveelheid In gisting gebracht product : niet afkomstig van druiven, krenten of rozijnen De analyseresultaten zijn in overeenstemming met de opgegeven receptuur. Beschouwing t.b.v. het geharmoniseerd systeem: Op basis van receptuur en onderzoek is het percentage aan alcohol afkomstig van vergisting minder dan 50% van de totale hoeveelheid alcohol. Het product moet worden ingedeeld in post 2208 op basis van tar. 4 post 2208. Echter product vertoont grote gelijkenis met de appeldrank welke genoemd is bij tar. 3 op post 2206. Het product wordt gezien het huidige beleid ingedeeld in post 2208, dit is mogelijk in tegenspraak met tar. 3 op post 2206. Beschouwing t.b.v. de accijnswetgeving: Op grond van artikel 12 lid 1a van de wet op de accijns wordt dit product aangemerkt als een overig alcoholhoudend product. TARIC Accijns GN-code ond. verd. code Advies goederencode: 2208 90 69 10 (…) 40” 3. Het geschil In geschil is primair het door de inspecteur opgeworpen vraagstuk dat de bevoegdheid van de Douanekamer raakt, en subsidiair of het product moet worden ingedeeld onder post 2208 90 69 van de GN, zoals de inspecteur van mening is, of onder post 2206 00 51, zoals belanghebbende stelt. Omdat de Douanekamer zal beslissen overeenkomstig het hierna sub 5. overwogene is een omschrijving van de overige geschilpunten en de standpunten van partijen dienaangaande niet relevant. 4. Standpunten van partijen 4.1. Belanghebbende, bij monde van de heer G: Belanghebbende produceert jaarlijks ongeveer 2 miljoen flessen van het product. Daarmee is een omzet gemoeid van ongeveer € 7 miljoen. Het product wordt niet geëxporteerd. 4.2. De inspecteur: De bedoeling van een bindende tariefinlichting is om een belanghebbende zekerheid te verschaffen over de indeling van een product ten behoeve van in- of uitvoertransacties. Bij de aanvraag van een bindende tariefinlichting is er altijd vanuit gegaan dat deze voor in- of uitvoertransacties gebruikt zal worden. In het onderhavige geval is de bindende tariefinlichting niet aangevraagd met het oog op in- of uitvoer, en heeft er ook geen daadwerkelijke in- of uitvoer plaatsgehad in de periode nadat de bindende tariefinlichting is verstrekt. De bindende tariefinlichting is uitsluitend aangevraagd voor accijnsdoeleinden. Daarvoor is een bindende tariefinlichting echter niet bedoeld. Als er geen belang is op het terrein van in- of uitvoer, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. 5. De rechtsoverwegingen 5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige bindende tariefinlichting geen betrekking heeft op (voorgenomen) in- of uitvoer-transacties. Dit betekent dat deze niet ziet op goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld. De bindende tariefinlichting ziet derhalve ook niet op de vaststelling van in- of uitvoerrechten. 5.2. Het vorenoverwogene houdt in, anders gezegd, dat onder de benaming “bindende tariefinlichting” door de inspecteur in wezen een besluit is genomen inzake de binnenlandse heffing van accijns. Het gebruik van de GN, ter bepaling van het karakter van de accijnsgoederen, is in casu ook alleen maar ten dienste van deze binnenlandse heffing. Er is derhalve niet voldaan aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, tweede volzin, van het Communautair douanewetboek en het zevende lid, eerste streepje, van dat artikel. Evenmin – in aansluiting daarop – is voldaan aan het bepaalde in artikel 1 en artikel 2, tweede lid, letter a, van de Douanewet. Ook artikel 62 van de Wet op de accijns vormt een beletsel om de wettelijke bepalingen inzake de douane op de onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing te achten. 5.3. In artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (in de versie van het jaar 2004; hierna: Awr) is bepaald dat tegen een uitspraak van de inspecteur beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, indien het beroep betreft: a. een uitnodiging tot betaling dan wel b. een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet. 5.4. Uit al het vorenoverwogene volgt dat in casu geen sprake is van de in artikel 26, tweede lid, van de Awr genoemde instrumenten, zodat wordt geoordeeld dat niet de Douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam, maar de belastingkamer van het hof, waaronder de vestigingsplaats van belanghebbende ressorteert, te weten het gerechtshof te Arnhem, bevoegd is. 5.5. Alle verdere beslissingen over de betekenis van het primaire besluit en de daarop volgende rechtshandelingen alsmede aangaande de proceskosten en het griffierecht moeten aan laatstgenoemd hof worden overgelaten. 6. De beslissing De Douanekamer: - verklaart zich onbevoegd; - verwijst het geding ter verdere behandeling naar het gerechtshof te Arnhem. De uitspraak is vastgesteld op 18 december 2007 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. A. Bijlsma en K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Beroep in cassatie Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.