Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC5535

Datum uitspraak2008-03-05
Datum gepubliceerd2008-03-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers228434/ HA ZA 07-636
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzekeringsovereenkomst, beroep op verzwijging 2x gehonoreerd, 1x afgewezen, beroep op 293K (risicoverzwaring) gehonoreerd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 228434 / HA ZA 07-636 Vonnis van 5 maart 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. M.L.F.J. Schyns, tegen de naamloze vennootschap AXA SCHADE N.V., gevestigd te Utrecht, gedaagde, procureur mr. J.M. van Noort. Partijen zullen hierna [eiser] en AXA genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 4 juli 2007; - het proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser] en AXA hebben in juli 2001 een opstalverzekering gesloten met betrekking tot het aan [eiser] toebehorende woonhuis aan het [adres 1]. In het aanvraagformulier is als vraag 4C opgenomen: “Heeft u feiten te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden van u of van een verzekerde, die binnen de afgelopen acht jaar zijn voorgevallen of andere feiten (ten aanzien van zowel het te verzekeren risico als de persoon van aanvrager en/of verzekerde) die voor het beoordelen van deze verzekeringsaanvraag van belang zouden kunnen zijn? Bij bevestigende beantwoording van één van deze vragen gaarne informatie hierna verstrekken.” [eiser] heeft deze vraag met “ja” beantwoord en daaraan toegevoegd: “dec 2000 vrijgekomen / 11 mnd vastgezeten mishandeling” 2.2. [eiser] en AXA hebben met ingang van 30 december 2002 een opstalverzekering gesloten met betrekking tot het aan hem toebehorende woonhuis aan de [adres 2]. In het aanvraagformulier was de onder ?2.1 geciteerde vraag ook opgenomen (waarbij de cursieve zin luidt: “Bij bevestigende beantwoording van één van deze vragen gaarne informatie op een aparte bijlage vermelden”). [eiser] heeft deze vraag met “ja” beantwoord, zonder een nadere toelichting te geven. 2.3. Tussen [eiser] en AXA is voorts een inboedelverzekering tot stand gekomen ten behoeve van het adres [adres 2], waarvoor [eiser] op 28 mei 2005 een aanvraag heeft ingediend. Ook op dit aanvraagformulier is de onder ?2.1 vermelde vraag (met de onder ?2.2 vermelde cursieve zin) opgenomen. [eiser] heeft die vraag met “nee” beantwoord. 2.4. In de nacht van 27 op 28 juli 2005 heeft een brand gewoed in het woonhuis aan de [adres 2]. 2.5. Op 31 januari 2006 is waterschade ontstaan in het woonhuis aan het [adres 1]. 2.6. [eiser] heeft beide schadegebeurtenissen gemeld bij AXA, maar AXA heeft, naar aanleiding van de uitkomsten van namens haar uitgevoerde onderzoeken, uitkering geweigerd. 2.7. In het woonhuis [adres 1] is op 28 juli 2004 door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. Enige tijd daarvóór is in het woonhuis [adres 2] een hennepkwekerij aangetroffen. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van AXA tot betaling van EUR 153.625,00, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. AXA voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. [eiser] stelt zich ter onderbouwing van zijn vordering op het standpunt dat AXA op grond van de drie verzekeringsovereenkomsten gehouden is de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van de onder 2.4 en 2.5 genoemde gebeurtenissen. De opstalverzekering met betrekking tot [adres 1] 4.2. AXA betwist tot uitkering gehouden te zijn. Zij stelt zich met betrekking tot de opstalverzekering voor [adres 1 ] allereerst op het standpunt dat zij die overeenkomst rechtsgeldig op grond van artikel 251 van het Wetboek van Koophandel (K) heeft vernietigd. Volgens AXA heeft de heer [naam] van tussenpersoon AZN, nadat hij het onder 2.1 geciteerde aanvraagformulier had ontvangen, [eiser] op 5 juli 2001 gebeld en hem nadere vragen gesteld over [eiser]’ strafrechtelijk verleden. In het gespreksverslag dat [naam tussenpersoon] hierover op 10 juli 2001 heeft gemaakt, staat over dit gesprek onder meer: “Voor wat betreft de 11 maanden hechtenis deelt [eiser] mede, dat hij aanvankelijk veroordeeld is voor mishandeling van een persoon, doch dat hij later in hoger beroep werd vrijgesproken. Wel heeft hij toen 11 maanden in voorarrest gezeten.” Zodoende heeft [eiser] – aldus AXA – onjuiste informatie verschaft, aangezien hij in werkelijkheid door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch wegens mishandeling en afpersing is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk. AXA stelt dat zij de verzekeringsovereenkomst niet zou hebben gesloten als zij geweten had dat [eiser] was veroordeeld wegens afpersing. 4.3. [eiser] heeft ter comparitie erkend dat hij – op het moment dat hij met [naam tussenpersoon] sprak – wist dat hij was veroordeeld, maar hij stelt op dat moment niet precies te hebben geweten waarvoor hij was veroordeeld. Hij kan zich niet herinneren of in het gesprek met [naam tussenpersoon] aan de orde is geweest of – en voor welk strafbaar feit – hij was veroordeeld. [eiser] heeft voorts ter comparitie erkend te zijn veroordeeld wegens afpersing. Het was voor hem echter niet duidelijk dat het voor AXA van belang was te weten waarvoor hij was veroordeeld. 4.4. De rechtbank gaat er van uit dat de onder 4.2 geciteerde gespreksnotitie een correcte weergave is van hetgeen tussen [eiser] en [naam tussenpersoon] is besproken op 5 juli 2001. De gespreksnotitie is immers korte tijd na die datum opgesteld. Voorts heeft [eiser] de inhoud van de gespreksnotitie niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat [eiser] desgevraagd heeft verklaard 11 maanden in voorarrest te hebben gezeten op verdenking van mishandeling. Het staat vast dat die verklaring in strijd is met de waarheid. Naar [eiser] zelf ter comparitie heeft verklaard, heeft hij niet slechts in voorarrest gezeten maar is hij veroordeeld. Bovendien is hij niet slechts veroordeeld voor mishandeling maar tevens voor afpersing. 4.5. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat voor hem niet duidelijk was dat het voor AXA van belang was te weten waarvoor hij was veroordeeld, gaat dat niet op. Reeds uit de door AXA gestelde vraag volgt dat [eiser] wist en behoorde te weten dat het voor AXA van belang was om te weten waarvoor hij is veroordeeld. Daarin wordt immers gevraagd naar “feiten omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden” en daaronder is zeker ook te verstaan informatie over het strafbare feit waarop de veroordeling betrekking heeft. Bovendien blijkt uit de gespreksnotitie van [naam tussenpersoon] dat er in het telefoongesprek over is gesproken voor welk strafbaar feit [eiser] was veroordeeld. Desondanks heeft [eiser] daarover geen openheid van zaken gegeven. Overigens heeft [eiser] – wat er van het vorenstaande ook zij – AXA in elk geval onjuist voorgelicht over het feit dat hij veroordeeld is. Hij heeft immers aan [naam tussenpersoon] gezegd in hoger beroep te zijn vrijgesproken, terwijl hij – naar AXA onbetwist heeft gesteld – in hoger beroep is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, waarvan één voorwaardelijk. 4.6. [eiser] heeft niet betwist dat AXA de verzekeringsovereenkomst niet zou hebben gesloten als zij van de juiste feiten op de hoogte zou zijn geweest. Dit alles brengt met zich dat AXA de vernietiging van de opstalverzekering met betrekking tot [adres 1] rechtsgeldig heeft ingeroepen. Voor zover de vorderingen van [eiser] op deze verzekeringsovereenkomst zijn gebaseerd, zullen deze daarom worden afgewezen. De opstalverzekering met betrekking tot [adres 2] 4.7. AXA stelt de opstalverzekering met betrekking tot [adres 2] met een beroep op artikel 251 K rechtsgeldig te hebben vernietigd, nu [eiser] op de onder ?2.1 geciteerde vraag slechts “ja” heeft geantwoord, zonder dit nader toe te lichten. AXA stelt dat zij er daardoor van mocht uitgaan dat de eerder door [eiser] verstrekte informatie nog steeds juist was. Nu die eerdere informatie niet juist blijkt te zijn geweest, kon AXA ook deze verzekeringsovereenkomst vernietigen. 4.8. De rechtbank volgt AXA niet in deze redenering. In zijn algemeenheid mag een verzekeraar er van uitgaan dat een aanvrager de hem gestelde vragen naar waarheid beantwoordt. Als een aanvrager een vraag uit een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst niet of niet volledig beantwoordt en de verzekeraar desondanks overgaat tot het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst, kan deze zich achteraf niet op verzwijging beroepen, tenzij de aanvrager bij de beantwoording van de bewuste vraag de opzet had om de verzekeraar te misleiden. [eiser] heeft de onder 2.1 geciteerde vraag bij de aanvraag van de opstalverzekering voor de woning in Veulen met “ja” beantwoord. Hij heeft echter verzuimd om informatie daarover te verstrekken. Dit betekent dat hij de op het strafrechtelijk verleden gerichte vraag niet volledig heeft beantwoord. Gegeven dat onvolledige antwoord had het op de weg van AXA gelegen om nadere vragen te stellen aan [eiser]. Een en ander geldt te meer nu er tussen het afsluiten van de opstalverzekering met betrekking tot [adres 1] en de aanvraag voor de opstalverzekering met betrekking tot [adres 2] ongeveer anderhalf jaar verstreken was en er zich in die periode ook andere (strafbare) feiten konden hebben voorgedaan. AXA kan zich met betrekking tot de opstalverzekering voor de [adres 2] daarom niet op artikel 251 K beroepen. 4.9. AXA beroept zich met betrekking tot de opstalverzekering voor de [adres 2] voorts op artikel 293 K, waarin is bepaald dat de verzekeraar niet tot dekking gehouden is als de bestemming van het verzekerde gebouw verandert, en de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden gesloten zou hebben als dit zwaardere risico reeds bij het sluiten van de verzekering had bestaan. Volgens AXA was er sprake van risicoverzwaring omdat er in het pand aan de [adres 2] – nadat de verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen – een hennepkwekerij gevestigd geweest is. 4.10. [eiser] ontkent niet dat er in het pand aan de [adres 2] een hennepkwekerij gevestigd geweest is. Hij stelt echter dat het pand door hem was verhuurd en dat de huurders buiten zijn medeweten om de hennepkwekerij in het pand gevestigd hadden. 4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat het vestigen van een hennepkwekerij het door de verzekeraar te verzekeren risico verhoogt. In zijn arrest van 1 mei 1998 (NJ 1998/604) heeft de Hoge Raad in een geval als het onderhavige, waarin gesteld werd dat huurders de hennepkwekerij buiten medeweten van de eigenaar om hadden gevestigd, geoordeeld dat voor een beroep van de verzekeraar op artikel 293 K niet vereist is dat de bestemmingswijziging door toedoen of met medeweten van de verzekeringnemer tot stand is gekomen. Om die reden treft het verweer van [eiser] dat hij er geen weet van had dat er in het pand aan de [adres 2] een hennepkwekerij gevestigd was, geen doel. Door [eiser] zijn voorts geen bijzondere omstandigheden gesteld, die met zich brengen dat AXA geen beroep op artikel 293 K toekomt. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat AXA’s beroep op artikel 293 K slaagt. Als gevolg daarvan is de dekking van de opstalverzekering geëindigd. De vorderingen van [eiser] die op deze opstalverzekering zijn gebaseerd, zullen daarom worden afgewezen. De inboedelverzekering 4.12. AXA stelt ook de inboedelverzekering met een beroep op artikel 251 K rechtsgeldig vernietigd te hebben. Ter onderbouwing van dit standpunt beroept AXA zich er op dat [eiser] op de vragenlijst ten behoeve van de inboedelverzekering de onder 2.1 genoemde vraag met “nee” heeft beantwoord, terwijl er wel sprake was van een strafrechtelijk verleden. 4.13. [eiser] heeft ter comparitie meegedeeld dat hij er van uitging dat het eerder door hem aan AXA doorgegeven strafrechtelijk verleden reeds bij AXA bekend was. Door de vraag naar zijn strafrechtelijk verleden in te vullen met “nee” bedoelde hij slechts aan te geven dat er geen wijzigingen waren ten opzichte van de eerder door hem doorgegeven feiten. 4.14. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] een strafrechtelijk verleden had, toen hij de daarop gerichte vraag beantwoordde. Het door [eiser] gegeven antwoord is daarom onjuist. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onder die omstandigheid niet van AXA mocht verlangen of verwachten dat deze het duidelijke antwoord van [eiser] binnen de eigen organisatie op juistheid onderzocht. Dat had anders kunnen zijn als [eiser] op het aanvraagformulier had verwezen naar de eerder door hem opgegeven feiten rond zijn strafrechtelijk verleden. Nu [eiser] het aanvraagformulier onjuist heeft ingevuld en door hem niet is betwist dat AXA de verzekering niet zou hebben afgesloten als AXA van de juiste feiten op de hoogte was geweest, heeft AXA de inboedelverzekeringsovereenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen. Ook voor zover de vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op de inboedelverzekeringsovereenkomst, zullen deze dus worden afgewezen. 4.15. Nu de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zullen ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. 4.16. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van AXA worden begroot op: - vast recht EUR 3.710,00 - salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00) Totaal EUR 6.552,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van AXA tot op heden begroot op EUR 6.552,00, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, mr. A. van Maanen en mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008. w.g. griffier w.g. rechter