Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6912

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers76202 ha za 06-138
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 76202 ha za 06-138 datum vonnis: 9 januari 2008 (mlj) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: 1. X, en 2. Y, echtelieden, beiden wonende te Hengelo, eisers in conventie, verder te noemen: X (enkelvoud), procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, verder te noemen: Dexia, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post te Helmond. Het procesverloop 1. X heeft gevorderd conform de inleidende dagvaarding. Dexia heeft vervolgens een akte uitlating schorsing en X een akte hervatting procedure in het geding gebracht. Nadien heeft Dexia een conclusie van antwoord genomen. X heeft vervolgens een conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek tevens antwoordakte. Tot slot is nog door X bij akte gereageerd op de bij dupliek in het geding gebrachte producties. Daarna hebben partijen vonnis verzocht. Waarvan kan worden uitgegaan 2. X heeft op 20 augustus 1998 bij (Christa van Druten werkzaam bij) Verzekerd Spaarplan Nederland (hierna: VSN), een toenmalige cliëntenremisier van Dexia, in totaal vijf “Bank Labouchere-producten” afgenomen. Het betreft hier steeds gelijksoortige aandelenleaseproducten, allen steeds aangeduid met Capital Effect, en afzonderlijk aan te duiden met de nummers 21100506, 21100511, 21100623, 21100624 en 21100628, met maandbetalingen van respectievelijk € 45,82, € 67,45, € 112,32, € 112,32 en € 112,32 (in totaal bedraagt dit € 450,23 per maand; zie bijlagen 1 tot en met 5 bij conclusie van eis). Op al de vijf overeenkomsten zijn 60 termijnen (= de minimale looptijd) betaald, te weten in totaal € 27.013,80. 3. Het aankoopbedrag van de (achterliggende) aandelen bedroeg in totaal respectievelijk Hfl. 7.788,90, Hfl. 11.868,80, Hfl. 20.334,08, Hfl. 20.334,08 en Hfl. 20.334,08. De totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst bedroeg respectievelijk Hfl 8.588,76, Hfl. 13.087,66, Hfl. 22.422,22, Hfl. 22.422,22 en Hfl. 22.422,22. De totaal overeengekomen leasesommen (inclusief administratiekosten) bedroegen respectievelijk Hfl. 18.177,66, Hfl. 26.756,46, Hfl. 44.556,30, Hfl. 44.556,30 en Hfl. 44.556,30. (dit is in totaal Hfl. 160.443,53). 4. Verdere gelijkluidende voorwaarden zijn (voor zover van belang): 2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 180 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden, behoudens tussentijdse opzegging. 3. Lessee kan deze lease-overeenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom op dat moment. (“....”). 4. De lease-som bedraagt het totaal van 180 gelijke termijnen van (“….”). 7. Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden. 5. Op verzoek van X heeft Dexia na ommekomst van de periode van 60 maanden per 27 juni 2003 alle Capital Effect’s beëindigd. De opbrengsten van de aandelen bleken echter niet toereikend om de leningen te voldoen. Reden waarom Dexia de vijf eindafrekeningen heeft opgemaakt die als bijlage 6 zijn gevoegd bij de conclusie van eis in conventie. De aldus berekende restschulden bedragen respectievelijk € 1.378,82, € 2.095,14, € 3.806,24, € 3.806,24 en € 3.806,24 (in totaal: € 30.862,09), welke bedragen door X aan Dexia zijn voldaan uit een verhoging van zijn hypothecaire geldlening. 6. Gesteld noch gebleken is dat aan X dividend is uitgekeerd, zodat er hier vanuit moet worden gegaan dat dat niet is gebeurd. 7. Bij brief van 30 mei 2005 heeft X Dexia aansprakelijk gesteld, de vijf Capital Effect’s buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van steeds de inleg te vermeerderen met de betaling van de fictieve restschuld (bijlage 10 bij conclusie van eis). Het voorgaande baseert X onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.). 8. X heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. De standpunten van partijen 9. X vordert, de vermeerdering bij repliek inbegrepen: I. te verklaren voor recht dat de vijf overeenkomsten nietig zijn; II. of te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is; III. Dexia deswege te veroordelen aan X te voldoen tegen bewijs van kwijting: het totaalbedrag van € 34.460,14; IV. voornoemd bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat de deelbetalingen zijn gedaan en vanaf het tijdstip van betaling van de restschulden althans vanaf de dag van dat Dexia in verzuim verkeert (30 mei 2005); (30 november 2005) tot aan de van de algehele betaling; V. cumulatief naast II en voorwaardelijk (voor zover X de waarde van de uitgeleverde aandelen aan Dexia dient terug te leveren) Dexia onder opschortende termijn te veroordelen om aan X te betalen € 16.644,76; VI. Dexia te veroordelen aan X diens bijkomende schade te voldoen, nader op te maken bij staat en te vereffenen op de daartoe in de wet bepaalde wijze, en welk bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente; VII te verklaren voor recht dat de restschuld(en) zijn vervallen verklaard; VIII.Dexia op verbeurte van een dwangsom te bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van X ongedaan te maken; IX. Dexia te veroordelen in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. 10. Het verweer van Dexia luidt kort samengevat en voor zover nog van belang als volgt. 11. Dexia stelt dat de aandelenleaseovereenkomsten steeds zijn afgesloten via de tussenpersoon VSN, die X ter zake adequaat heeft geïnformeerd en geadviseerd, waarbij – het kan naar zeggen van Dexia niet anders – ook de bijbehorende verklarende brochure is overhandigd/toegezonden. Na getoonde interesse van X in aandelenlease-producten heeft VSN hem de benodigde aanvraagformulieren voor dit product verschaft en de Bank heeft die door X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank - na toetsing van X bij het BKR - de vijf overeenkomsten aan VSN verstuurd. Dexia stelt daarmede bij voortduring aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan. 12. Voorts betwist Dexia hier de toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van X. 13. Ten aanzien van het optreden van VSN als effectenbemiddelaar, zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat VSN niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomsten leidt: niet de overeenkomsten zelf zijn strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens steeds het handelen van de tussenpersoon. 14. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 15. Naar aanleiding van de door X nader gestelde grond van onrechtmatige daad, stelt Dexia dat alleen al de tekst van de overeenkomst steeds duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat, maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk steeds onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Wat betreft de BKR-notering stelt Dexia slechts tot enige mededeling en niet tot wijziging of doorhaling van die registratie gehouden (en veroordeeld) kan worden. 16. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. De beoordeling Wet Consumenten Krediet (WCK) 17. De rechtbank handhaaft onverkort haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de WCK op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is. De rechtbank constateert echter dat de WCK ten aanzien van deze vijf aandelenleaseovereenkomsten toepassing mist. Deze vijf overeenkomsten zijn tegelijkertijd aangegaan en zijn naar het oordeel van de rechtbank om die reden als een samenstel te beschouwen. Het totaal van de overeengekomen leasesommen overstijgt ruimschoots het toenmalige beschermingsplafond van die wet van € 22.652,-. Het verweer van Dexia dat X geen bescherming aan de WCK kan ontlenen, slaagt derhalve. Zorgplicht/onrechtmatige daad/Dexia 18. De rechtbank heeft vervolgens te oordelen over de gestelde onrechtmatige daden als grond voor de vordering van X. 19. Met betrekking tot de gedragingen van VSN en de aansprakelijkheid van VSN voor de schade van X, overweegt de rechtbank het volgende: a. VSN is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen. b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of VSN zich beperkt heeft tot het steeds aanbrengen van X als klant bij Dexia of dat VSN verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaken gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan. c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren. d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan VSN toegestaan om steeds X te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategoriën en om hem steeds door te verwijzen naar Dexia, maar niet om X te adviseren. e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkene daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen. 20. Door X is over het eerste contact met VSN verklaard (zie onder 4 van de conclusie van repliek) dat hij het is geweest die het initiatief heeft genomen om contact op te nemen met VSN. Dit omdat “de ouders” even daarvoor, maar ook in de maand augustus 1998, via VSN “een aantal contracten hebben gekocht”. Het contact met VSN is door X naar eigenzeggen dan ook gelegd op aanraden van die ouders. Het is aldus beschouwd ook X geweest die Christa van Druten van VSN thuis heeft uitgenodigd “om ons enkele contracten te verkopen”. 21. Op grond van de door partijen ingenomen stellingen moet worden aangenomen dat VSN het cold calling-verbod niet heeft overtreden, waar X zichzelf tot VSN heeft gewend met de vraag om hem voor te lichten over de aanschaf van “enkele contracten”. 22. De “statement” van X bevat verder de volgende passages: “We hadden absoluut geen verstand of ervaring met aandelen of iets dergelijks, maar als zij (Christa van Druten; toevoeging van de rechtbank) aangaf dat we elk jaar 15% verdienden op onze inleg dan waren we gek als we dit niet deden en ons geld gewoon maar op de bank lieten staan.”, en: “Vervolgens gaven we aan dat we op dit moment wel een groot bedrag konden inleggen omdat we net een baan hadden en dus met z’n beiden wat geld verdienden.”, en: “Een paar dagen later kwam ze nog snel even langs om alleen maar de contracten te laten tekenen en intussen was alles al door de VSN geregeld en de aandelen waren al gekocht.”. 23. De rechtbank leidt in het bijzonder uit deze door X zelf gegeven zeer summiere uitleg van de gehele gang van zaken af, dat X van meet af aan weet had van de inhoud en de opzet van het aandelenleaseproduct. Die uitleg moet hij daarvoor kennelijk al hebben ontvangen van de betreffende ouders. Dat verklaart tevens waarom door X zo snel en gretig is besloten tot de aanschaf ineens van maar liefst vijf aandelenleaseproducten. Kennelijk waren een bedenktermijn en vervolgcontacten met VSN helemaal niet meer nodig. X wist van het begin af aan van de hoed en de rand en behoefde ook geen nadere informatie meer. 24. Dit is mogelijk ook de reden geweest waarom X, weer naar eigenzeggen, tijdens het bezoek aan huis geen brochure heeft ontvangen; dat was niet nodig want hij kende de inhoud daarvan reeds. De rechtbank wil hier overigens niet mee zeggen, dat genoegzaam is komen vast te staan dat X inderdaad tijdens dat eerste bezoek geen schriftelijke informatie heeft ontvangen van VSN. Ambtshalve is de rechtbank uit de vele andere gelijksoortige zaken ermee op de hoogte dat juist voor, tijdens of meteen na de eerste contacten veelvuldig kleurig brochuremateriaal werd overhandigd/toegestuurd aan potentiële kopers van dit product. Het lijkt zo bezien, niet snel aannemelijk dat dat hier niet is gebeurd. 25. Met betrekking tot hetgeen door VSN verricht is om zich een beeld te vormen van de financiële positie en beleggingsdoelstellingen en ervaring van X, blijkt van door VSN van X mondeling ingewonnen informatie, het mondeling verstrekken van de productinformatie, zulks naast de aanvraagformulieren en de (concept)overeenkomsten, die ook de nodige informatie omtrent het product geven. 26. Het is steeds X geweest die meteen tijdens dat eerste huisbezoek en kennelijk samen met de medewerker van VSN de betreffende - overigens niet in het geding gebrachte - aanvraagformulieren heeft ingevuld/ondertekend en later de concept-aandelenleaseovereenkomst heeft ondertekend en teruggezonden. Gesteld noch gebleken is dat van de zijde van VSN anderszins moeite is gedaan om X te bewegen tot het aangaan van dit vijftal aandelenleaseovereenkomsten. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat X steeds in (redelijke) rust en niet onder ongepaste druk van een op provisie beluste tussenpersoon, zelf heel bewust tot het aangaan van deze set overeenkomsten is gekomen. 27. De rechtbank is in het licht van het hiervoor overwogene voorts van oordeel dat de aan X gegeven informatie als geheel (en dus inclusief de concept-overeenkomsten), niet als ondeugdelijk en misleidend kan worden betiteld. Door X is ook niet gemotiveerd gesteld dat de door hem ontvangen informatie op zich ondeugdelijk is. Immers beperkt X zijn kritiek (in de conclusie van repliek onder “kern van de zaak”) tot het punt dat hij in het eerste contact met VSN bij hem aan huis niet c.q. onvoldoende is gewezen op de risico’s die samenhangen met beleggen in aandelen, namelijk dat het resultaat ook minder gunstig kan zijn. 28. De rechtbank is van oordeel dat deze kritiek onvoldoende hout snijdt. X mocht reeds tijdens dat eerste contact bekend worden verondersteld met de risico’s die nu eenmaal samenhangen met het beleggen in aandelen. Dit volgt ook uit de verklaring van X, die immers heeft verklaard, net als even eerder de ouders, ook interesse te hebben gehad in de aanschaf van dergelijk contracten, waarbij - in de eigen woorden van X - het dus nodig was dat (steeds) aandelen werden aangeschaft. Het ging hem hier dus niet om een “onbepaalde” interesse in een nog nader te duiden en te bespreken spaarvorm. Bij de vervolgcontacten met VSN mag voormelde kennis over de inhoud van en de risico’s verbonden aan aandelenovereenkomsten als deze naar het oordeel van de rechtbank ook aanwezig worden verondersteld. 29. De rechtbank oordeelt dan ook geen aanleiding aanwezig tot enig verder onderzoek naar de door X gestelde onrechtmatige da(a)d(en) vanwege het (steeds) niet in acht nemen van enige zorgplicht of het honoreren van enig bewijsaanbod van X omtrent feitelijkheden in dat kader. Dit met name ook nu ter zake de feitelijke inhoud van de veelvuldige vervolgcontacten met VSN geen relevante feiten zijn gesteld. X blijft immers in zijn stellingname zeer op de vlakte voor wat betreft de weergave waar VSN te kort is geschoten. 30. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat VSN in haar relatie tot X onrechtmatig heeft gehandeld door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte. Evenmin is komen vast te staan dat zij zich niet heeft gedragen als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 :7 BW, immers is niet komen vast te staan dat zij niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen. VSN - en daarmee Dexia - is aldus redenerend, niet aansprakelijk te houden voor de door X gestelde schade. 31. De vordering van X zal worden afgewezen en hij zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 32. De overige geschilpunten van partijen behoeven geen beoordeling meer. De beslissing De rechtbank: I. Wijst af de vorderingen van X tegen Dexia. II. Veroordeelt X in de kosten van deze procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 760,- aan verschotten en € 904,-- aan salaris voor de procureur. III. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.