Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9795

Datum uitspraak2009-06-26
Datum gepubliceerd2009-06-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03344
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 1.2, lid 1, letter b, Wet IB 2001. Inschrijving op hetzelfde 'woonadres' in de basisadministratie persoonsgegevens noodzakelijk voor kwalificatie als 'partner'.


Uitspraak

Nr. 08/03344 26 juni 2009 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 oktober 2008, nr. 07/00218, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Het geding in feitelijke instanties Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/5681) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. A. Jankie, advocaat te 's-Gravenhage. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Belanghebbende, geboren in 1963, is ongehuwd. Zij heeft zich met ingang van 16 maart 2001 laten uitschrijven van het woonadres b-straat 1 te R en heeft dit adres met schriftelijke toestemming van haar toenmalige medebewoner B, geboren in 1982, bij de gemeente opgegeven als briefadres, als bedoeld in artikel 49 van de Wet basisadministratie persoonsgegevens. 3.1.2. Uit de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 vloeide een gecombineerde inkomensheffing van nihil voort. Bij die aangifte heeft zij verzocht om te worden aangemerkt als fiscale partner van B en om toekenning van de algemene heffingskorting. De Inspecteur heeft die heffingskorting niet verleend. 3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de algemene heffingskorting terecht heeft geweigerd. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich middel IV. 3.3.1. Bij de beoordeling van dit middel zal de Hoge Raad veronderstellenderwijs uitgaan van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat zij gedurende het onderhavige jaar daadwerkelijk woonde op het adres b-straat 1 te R en aldaar een gezamenlijke huishouding voerde met B. 3.3.2. Ingevolge artikel 1.2, aanhef en lid 1, letter b, Wet IB 2001 kan belanghebbende slechts als fiscale partner van B worden aangemerkt indien zij in het onderhavige jaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken op hetzelfde woonadres als B stond ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Aan dit vereiste is niet voldaan, nu voormeld adres in die basisadministratie slechts stond vermeld als briefadres van belanghebbende, en dus niet als woonadres. Het Hof heeft dan ook in de onderdelen 5.10 - 5.12 van zijn uitspraak terecht en op goede gronden beslist dat belanghebbende niet als fiscale partner van B kan worden aangemerkt en daarom geen recht heeft op de algemene heffingskorting. Middel IV, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve. 3.4. Middel I houdt blijkens de daarop gegeven toelichting in dat het Hof de zitting had moeten uitstellen teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren van het feit dat zij in het onderhavige jaar daadwerkelijk op het adres b-straat 1 te R heeft gewoond en aldaar een gezamenlijke huishouding voerde met B. Nu hiervoor onder 3.3 veronderstellenderwijs is uitgegaan van de juistheid van hetgeen belanghebbende had willen bewijzen, heeft zij bij de behandeling van middel I geen belang. 3.5. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier M.M. Breij, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.