Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1907

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805647/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellante] voor een periode van tien jaar een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) onder voorschriften verleend voor het lozen van afvalwater via de gemeentelijke riolering, het rioolgemaal Middelburg Elektraweg en het transportstelsel op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Walcheren in Ritthem, alsmede voor het lozen van regenwater op de Grenadiersprink. Het besluit is op 11 juni 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200805647/1/M1. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te Middelburg, en het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellante] voor een periode van tien jaar een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) onder voorschriften verleend voor het lozen van afvalwater via de gemeentelijke riolering, het rioolgemaal Middelburg Elektraweg en het transportstelsel op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Walcheren in Ritthem, alsmede voor het lozen van regenwater op de Grenadiersprink. Het besluit is op 11 juni 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het [dagelijks bestuur], allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wvo worden aan een vergunning voorschriften verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wvo zijn met betrekking tot een vergunning, als de onderhavige, onder meer de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.2. [appellante] betoogt dat de in voorschrift 2, eerste lid, van de vergunning gestelde normen voor het lozen van de afvalwaterstromen 1 en 2 op de Grenadiersprink en de in voorschrift 2, derde lid, van de vergunning gestelde normen voor het lozen van de afvalwaterstromen 3 tot en met 20 op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Walcheren in Ritthem niet nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu. Tevens zijn deze normen niet naleefbaar, aldus [appellante]. 2.2.1. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat de gestelde lozingseisen zijn afgeleid van een representatief lozingspatroon van [appellante]. Deze lozingseisen bieden vooralsnog voldoende bescherming voor het milieu. In dit verband brengt het dagelijks bestuur naar voren dat ten tijde van het beslissen op de aanvraag geen inzicht bestond in de voor de inrichting van toepassing zijnde beste beschikbare technieken, derhalve heeft het dagelijks bestuur in het bestreden besluit onderzoeksverplichtingen opgenomen om samen met [appellante] te komen tot een lozing die een afgeleide is van de toepassing van de beste beschikbare technieken. 2.2.2. Uit artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 7, vijfde lid, van de Wvo, volgt dat op de lozing vanaf het moment dat de vergunning in werking treedt, ten minste de met betrekking tot de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Dit betekent dat ten tijde van de beslissing op de aanvraag bij het dagelijks bestuur ten minste inzicht moet bestaan in de voor de inrichting van toepassing zijnde beste beschikbare technieken. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur verklaard dat dit inzicht ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bestond. Het deskundigenbericht bevestigt dit. Niet is gebleken volgens het deskundigenbericht dat de in voorschrift 2 van het bestreden besluit gestelde lozingseisen als uitvloeisel kunnen worden beschouwd van de toepassing van beste beschikbare technieken. De Afdeling komen deze bevindingen in het deskundigenbericht niet onjuist voor. Nu het dagelijks bestuur zich geen inzicht heeft verschaft in de van toepassing zijnde beste beschikbare technieken alvorens een beslissing op de aanvraag te nemen, heeft het dagelijks bestuur het bestreden besluit genomen in strijd met het bepaalde in artikel 8:11, derde lid, van de Wet milieubeheer. 2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 maart 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. Gezien het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. 2.4. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Vergoeding vindt plaats van de door de gemachtigde van [appellante] gemaakte reiskosten en de door derde beroepsmatig verleende bijstand. Voorts heeft [appellante] verzocht het dagelijks bestuur te veroordelen in de reiskosten van een ter zitting meegebrachte deskundige en een getuige. De kosten verbonden aan het meebrengen van een deskundige of getuige komen slechts voor vergoeding in aanmerking, indien overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, daarvan mededeling is gedaan. Reeds omdat deze mededeling niet is gedaan, dient een proceskostenveroordeling in zoverre achterwege te blijven. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden van 7 maart 2008, kenmerk 2008003395a; III. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,69 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en negenenzestig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat het dagelijks bestuur van het Waterschap Zeeuwse Eilanden aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Drouen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 375-590.