Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2733

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.008.663/01 en 200.008.562/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Man geen belang bij schorsingsverzoek: in zoverre niet-ontvankelijk. Pensioenverevening (afhankelijk van keuze man omtrent pensioen bestaat er voor de vrouw al dan niet recht op pensioenverevening) en partneralimentatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 8 juli 2009 Zaaknummers : 200.008.663/01 en 200.008.562/01 Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-1080 Zaaknummer: 200.008.663/01: [De vrouw], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. E. Grabandt, te ‘s-Gravenhage, tegen [de man], wonende te [woonplaats in het buitenland], verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de man, en zaaknummer : 200.008.562/01 [de man], wonende te [woonplaats in het buitenland], verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat voorheen mr. S.K. Gopal, die zich als zodanig heeft onttrokken, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. E. Grabandt, te ‘s-Gravenhage. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man en de vrouw zijn afzonderlijk van elkaar in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 maart 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage. In de zaak van de vrouw (zaaknummer 200.008.663/01): De vrouw is op 4 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de bovengenoemde beschikking. De man heeft geen verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 juni 2008 en 20 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen. In de zaak van de man (zaaknummer 200.008.562/01): De man is op 4 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de bovengenoemde beschikking. De vrouw heeft op 3 december 2008 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend. De man heeft geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 13 november 2008 aanvullende stukken ingekomen. Bij brief van 19 november 2008 heeft mr. S.K. Gopal aan het hof medegedeeld dat zij zich als advocaat van de man aan de zaak onttrekt. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 16 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen. Op 22 januari 2009 is van de zijde van de man een reaktie ingekomen op de aanvullende stukken van de vrouw. Op 23 januari 2009 zijn de zaken mondeling behandeld. Gelet op de onderlinge samenhang van de beroepen heeft het hof de zaken gevoegd behandeld en zal het bij deze beschikking op beide beroepen beslissen. Verschenen is: de vrouw, bijgestaan door mr. M. Cupido, advocaat te Hardenberg. De vrouw en haar advocaat hebben het woord gevoerd. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.750,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij het verzoek van de vrouw, om te verklaren voor recht dat zij aanspraak maakt op pensioenverevening overeenkomstig het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, bij gebrek aan belang zal afwijzen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil zijn met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna: alimentatie), de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, alsmede de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de alimentatie. Voorts is in geschil de verevening van de pensioenrechten. 2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de alimentatie en de verevening van de pensioenrechten te vernietigen, met dien verstande dat: primair wordt bepaald dat de man, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bij vooruitbetaling aan de vrouw een alimentatie dient te voldoen van een (nader vast te stellen) bedrag dat gelijk is aan 50% van zijn bruto inkomen; subsidiair wordt bepaald dat de man, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw bij vooruitbetaling een alimentatie dient te voldoen van € 4.700,- per maand; een verklaring voor recht wordt gegeven, inhoudende dat de vrouw recht heeft op verevening van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen, waaronder ook het prepensioen, met een bevel aan de man om aan die pensioenverevening mee te werken. 3. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover het de alimentatie ten behoeve van de vrouw betreft) en in zoverre opnieuw beschikkende, de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie te bepalen op € 2.595,53 (het hof leest: per maand). Voorts verzoekt de man bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uit te gaan van een inkomen van € 3.100,- netto per maand (bedoeld wordt het inkomen van de man met ingang van 1 januari 2008), alsmede die behoefte te bepalen aan de hand van de te verwachten uitgaven van de vrouw en niet aan de hand van de inkomsten die in het verleden zijn genoten. Tevens verzoekt de man schorsing van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering totdat het hof arrest (het hof leest: een beschikking) heeft gewezen in deze zaak. 4. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de man een bedrag van € 962,50 aan woonlasten in aanmerking heeft genomen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de woonlasten van de man te stellen op € 935,- per maand. 5. De man heeft in hoger beroep drie grieven tegen de beschikking aangevoerd. De vrouw heeft in haar appel vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en in de andere procedure in incidenteel appel één grief. Voor zover mogelijk zal het hof de grieven gezamenlijk bespreken. 6. Ter zitting van het hof heeft de vrouw de tweede grief van haar appel, waarin zij stelt dat de rechtbank bij de vaststelling van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de afspraken die partijen hierover in een eerder stadium met elkaar hebben gemaakt, ingetrokken. PENSIOENVEREVENING 7. Met de eerste grief van haar appel verzet de vrouw zich tegen de afwijzing van de rechtbank om voor recht te verklaren dat zij aanspraak heeft op pensioenverevening (overeenkomstig het bepaalde in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding). De vrouw stelt dat de rechtbank haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen, nu uit een brief van 27 mei 2008 van de man aan de rechtbank is gebleken dat de man nog geen toezeggingen wil doen over het door hem te kiezen pensioen (FLEX-uitkering, welke voor verevening in aanmerking komt of OverBruggingsUitkering, hierna: OBU, welke niet kan worden verevend). De vrouw stelt dat zij recht heeft op verevening van het ouderdomspensioen, waaronder ook het prepensioen, hetgeen tot gevolg heeft dat de man volgens haar zal dienen te kiezen voor de FLEX-uitkering. Daarnaar gevraagd ter zitting heeft de vrouw erkend geen belang te hebben bij een verklaring voor recht maar wel bij een bevel van de man om mee te werken aan verevening van de FLEX-uitkering. 8. Ten aanzien van de door de vrouw verzochte verklaring voor recht verenigt het hof zich, mede gelet op het petitum van de verzoekschriften van de vrouw in eerste aanleg en hoger beroep, met hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Indien de man kiest voor de OBU bestaat er geen recht op verevening en bestaat er derhalve geen rechtsgrond om hem te bevelen daaraan mee te werken. Indien de man kiest voor de FLEX-uitkering heeft de vrouw recht op pensioenverevening op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding, zodat de vrouw alsdan geen belang heeft bij een bevel tot medewerking van de man. Gelet hierop faalt de eerste grief van de vrouw. BEHOEFTE VROUW 9. De vrouw verzet zich met de vierde grief van haar appel tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 3.625,- per maand. Volgens de vrouw bedroeg het inkomen van de man circa € 109.000,- bruto per jaar ofwel naar schatting tussen € 5.000,- en € 5.500,- netto per maand. Uitgaande van € 5.000,- stelt de vrouw dat haar behoefte op basis van de zogenaamde Hof-formule € 3.000,- netto per maand ofwel circa € 4.700,- bruto per maand bedraagt. Ook de man verzet zich tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw. In de tweede grief van zijn appel keert hij zich tegen het door de rechtbank in aanmerking genomen inkomen van € 4.000,- netto per maand. De man stelt dat hij met ingang van 1 januari 2008 slechts € 3.100,- netto per maand verdient, zodat de behoefte van de vrouw bij het in aanmerking nemen van dat inkomen lager is. Volgens de man dient de vrouw haar behoefte aannemelijk te maken en deze te baseren op de uitgaven tijdens het huwelijk. 10. De man heeft niet weersproken dat zijn bruto inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen circa € 109.000,- per jaar bedroeg. De vrouw heeft als bijlage 1 bij de brief aan het hof van 16 januari 2009 een behoefteberekening in het geding gebracht waaruit een behoefte blijkt van € 3.207,71 netto per maand. Weliswaar heeft de man enkele posten uit de behoefteberekening van de vrouw betwist, doch op grond van de overige niet betwiste feitelijke uitgaven van de vrouw is haar behoefte te stellen op € 3.000,- netto per maand, een behoefte die derhalve gelijk is te stellen met de behoefte zoals berekend op basis van de 60%-norm. Gelet hierop stelt het hof de behoefte van de vrouw vast op € 4.700,- per maand, zijnde het bruto-equivalent van € 3.000,- netto per maand. Uit het vorenstaande volgt dat de vierde grief van de vrouw slaagt en dat de tweede grief van de man faalt. DRAAGKRACHT MAN 11. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man heeft de rechtbank een inkomen in aanmerking genomen van € 80.000,- bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag. Voorts heeft de rechtbank de bijstandsnorm voor een alleenstaande in aanmerking genomen, een draagkrachtpercentage van 60, de op de man toepasselijke heffingskortingen alsmede de fiscale voordelen die de man ter zake de Inkomstenbelasting geniet. Voorts heeft de rechtbank de volgende maandlasten van de man in aanmerking genomen: € 962,50 woonlasten (rente plus aflossing), € 132,99 premie ziektekostenverzekering, € 160,- inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en € 10,59 premie begrafenisverzekering. 12. De man verzet zich met de eerste grief van zijn appel evenals de vrouw met de derde grief van haar appel, tegen het door de rechtbank in aanmerking genomen inkomen van de man van € 80.000,- bruto per jaar. De man stelt dat de rechtbank uit had moeten gaan van een inkomen van € 79.151,- bruto per jaar conform de jaaropgave 2007 (produktie 2 bij zijn beroepschrift). De vrouw daarentegen heeft aanvankelijk in haar beroepschrift gesteld dat het totale inkomen van de man € 109.664,- per jaar bedraagt, doch ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij van mening is dat bij het berekenen van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van het inkomen dat hij op grond van de Flex-uitkering zou kunnen hebben, zijnde € 83.636,- per jaar. Het hof rondt af op hele bedragen. 13. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof het aannemelijk dat de man met ingang van 1 januari 2008 niet langer in dienst is bij [zijn werkgever], met als gevolg dat het daaruit door hem genoten inkomen met ingang van voornoemde datum volledig is weggevallen. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw, daarnaar gevraagd, verklaard dat de man met ingang van 1 juli 2008 alleen nog een pensioenuitkering ontvangt. Er van uitgaande dat de man, gelet op hetgeen hij ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard, zal kiezen voor een FLEX-pensioen, zal het hof bij het vaststellen van de draagkracht van de man uitgaan van een inkomen van € 83.636,- per jaar conform de stelling van de vrouw. Gelet op het vorenstaande slaagt de ter zitting gewijzigde derde grief van de vrouw en faalt de eerste grief van de man. 14. In het appel dat door de man is ingediend heeft de vrouw in incidenteel appel onweersproken gesteld dat de bruto woonlasten van de man € 935,- per maand in plaats van € 962,50 per maand bedragen, zodat het hof een bedrag van € 935,- per maand aan woonlasten van de man in aanmerking neemt. Het hof passeert de stelling van de man in zijn brief van 22 januari 2009 dat zijn woonlasten € 1.431,- per maand bedragen, nu hij die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof houdt rekening met de overige door de rechtbank in aanmerking genomen en in hoger beroep niet betwiste financiële gegevens van de man. Het hof merkt op dat ter zake de zorgverzekering nog rekening is gehouden met een verplicht eigen risico van € 13,- per maand en met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel ZVW van € 54,- per maand. Voorts merkt het hof op dat het de door de man in eerste aanleg gestelde en volgens hem tot 1 juli 2008 verschuldigde aanvullende pensioenpremie van € 623,- per maand buiten beschouwing laat, aangezien de man die premie niet aannemelijk heeft gemaakt. 15. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man, inclusief fiscaal voordeel, een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw toelaat van € 2.833,- per maand. Gelet hierop dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd. Hiermee is de vijfde grief van het appel van de vrouw omtrent de hoogte van de door de man aan haar te betalen bijdrage, besproken. 16. De man heeft verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof een beschikking heeft gegeven in de onderhavige procedure. 17. Nog afgezien van het feit dat de man zijn schorsingsverzoek in het geheel niet heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat de man daar thans geen belang meer bij heeft, aangezien het hof heden in de onderhavige beschikking een inhoudelijke beslissing geeft over zowel het appel van de man als van de vrouw. Gelet hierop zal het hof de man in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. 18. Dit alles leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking; vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 2.833,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Dusamos en Hulsebosch, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2009.