Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7074

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/4493 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft verweerder verzocht zijn aangifte van vertrek naar het Verenigd Koninkrijk uit de GBA te verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 82 in combinatie met artikel 48 van de Wet GBA in beginsel gehouden is om uit te gaan van een aangifte van een burger, behoudens in geval van dwang, dwaling, bedrog of geestelijk onvermogen. Het beroep van eiser op dwaling slaagt niet. Het lag op de weg van eiser om zich, voordat hij de aangifte ondertekende, te laten informeren over de gevolgen van zijn aangifte en door te vragen als hij iets niet begreep. Dat eiser de aangifte heeft ondertekend zonder dat hij precies begreep wat die inhield, komt dan ook voor eisers eigen rekening en risico.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht zaaknummer: AWB 08/4493 BESLU uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. A. Duisterwinkel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigde mr. S. Lensink. Procesverloop Verweerder heeft bij besluit van 5 maart 2008 het verzoek van eiser, om een wijziging aan te brengen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Amsterdam, afgewezen. Bij besluit van 10 oktober 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eveneens is verschenen A.M.R. Zeevaarder, als tolk. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Overwegingen 1. Eiser stond in de GBA ingeschreven op het adres [adres1] Op 29 september 2007 heeft hij aangifte gedaan van vertrek uit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk (VK). Op 11 januari 2008 heeft eiser zich wederom ingeschreven op het adres aan [adres 2]. 1.1. Eiser heeft in het academisch jaar 2007/2008 gestudeerd aan de universiteit van Southampton in het VK. 1.2. Eiser wil bewerkstelligen dat zijn uitschrijving uit de GBA, over de periode van 29 september 2007 tot 11 januari 2008, ongedaan wordt gemaakt. 2. wettelijk kader 2.1. In artikel 48, eerste lid, van Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA), is bepaald dat aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land worden ontleend. 2.2. In artikel 68, eerste lid van de Wet GBA, is bepaald dat de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, verplicht is bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving binnen vijf dagen voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek te doen. 2.3. In artikel 82 van de Wet GBA, is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos voldoet aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. 2.4. In het tweede lid van artikel 82 van de Wet GBA staat dat het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering geeft met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van hoofdstuk 2 van de Wet GBA. De eerste afdeling van Hoofdstuk 2 van de Wet GBA beslaat de artikelen 24 tot en met 54 van die wet. 3. beoordeling van het geschil 3.1. Vast staat dat eiser op 29 september 2007 bij de gemeente aangifte heeft gedaan van vertrek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 82 in combinatie met artikel 48 van de Wet GBA in beginsel gehouden is om uit te gaan van een aangifte van een burger, behoudens in geval van dwang, dwaling, bedrog of geestelijk onvermogen. 3.2. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd vat de rechtbank op als een beroep op dwaling. Eiser heeft aangevoerd dat hij verweerder heeft willen informeren over zijn studie in het VK. Daarbij heeft hij niet willen aangeven dat hij Nederland verliet om in het VK te gaan wonen. Eiser beheerst de Nederlandse taal niet goed en hij heeft niet begrepen dat hij een aangifte ondertekende. Verweerder had aan eiser duidelijk moeten uitleggen wat hij precies ondertekende, te meer omdat Nederlands zijn moedertaal niet is, aldus eiser. 3.2.1. Verweerder heeft gesteld dat vast staat dat eiser aangifte van vertrek heeft gedaan. Nu hij die aangifte zelf heeft gedaan en heeft ondertekend, bestond voor verweerder voldoende reden om zijn vertrek te registreren, ongeacht de stelling van eiser dat hij de consequenties van die aangifte niet had begrepen. Een vertrek kan alleen geregistreerd worden nadat een burger hierover aangifte heeft gedaan. Of een burger aangifte dient te doen op grond van de bepalingen in de Wet GBA, is een inschatting die een burger zelf moet maken, aldus verweerder. 3.2.2. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser op enigerwijze door medewerkers van verweerder onjuist geïnformeerd is. Bovendien lag het op de weg van eiser om zich, voordat hij de aangifte ondertekende, te laten informeren over de gevolgen van zijn aangifte en door te vragen als hij iets niet begreep. Dat eiser de aangifte heeft ondertekend zonder dat hij precies begreep wat die inhield, komt dan ook voor eisers eigen rekening en risico. Deze grond faalt. 3.3. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de aanname van verweerder, dat eiser gezien zijn aangifte naar redelijk vermoeden langer dan 8 maanden buiten Nederland zou verblijven, onjuist is, omdat eiser niet de intentie had aangifte te doen. Eiser wist van te voren wanneer zijn lessen in het VK zouden zijn afgelopen en dat hij gedurende het studiejaar ook tijd in Nederland zou verblijven. Hij is voorts ook in juni 2008 teruggekeerd naar Nederland, aldus eiser. 3.3.1. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat een burger verplicht is aangifte te doen als er een redelijke verwachting is dat hij tweederden van een jaar in het buitenland verblijft. In het geval van eiser was die verwachting ook redelijk omdat eiser vanaf 29 september 2007 voor een studiejaar in het VK ging studeren. 3.3.2. Het beroep van eiser dat zijn vertrek niet geregistreerd had hoeven worden omdat hij minder dan acht maanden in het VK heeft verbleven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Ook iemand die minder dan acht maanden naar het buitenland vertrekt kan aangifte doen van vertrek, al is die persoon daartoe niet verplicht. Vast staat dat eiser aangifte heeft gedaan. Dat eiser daartoe mogelijk niet verplicht was, aangezien hij feitelijk minder dan acht maanden in het VK heeft verbleven, maakt niet dat verweerder niet van de aangifte mocht uitgaan. Deze grond faalt. 3.4. Eiser heeft ten slotte in beroep aangevoerd dat de stelling van verweerder dat eiser gezien de feitelijke situatie op de [adres 1], namelijk het vertrek van een familielid en de registratie van andere mensen op het adres, daar niet kon wonen tijdens zijn studietijd in het VK, als een verrassing kwam in het bestreden besluit. 3.4.1. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegegeven dat dit punt niet aan de orde is geweest op de hoorzitting en dat eiser evenmin in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. 3.4.2. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen zijn zienswijze hieromtrent naar voren te brengen. Deze beroepsgrond kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat het bestreden besluit hierdoor niet wordt gedragen. De rechtbank zal dit punt daarom buiten beschouwing laten. 4. Nu geen van de door eiser aangevoerde gronden kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2009. de griffier, de rechter, Rechtsmiddel Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak. Afschrift verzonden op: D: B SB