Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB9006

Datum uitspraak2000-10-24
Datum gepubliceerd2002-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/3663 REA
Statusgepubliceerd


Uitspraak

00/3663 REA U I T S P R A A K in het geding tussen: A, wonende te B, appellant, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij brief van 18 november 1999 heeft gedaagde appellant in kennis gesteld van het besluit waarbij hij in aanmerking is gebracht voor vergoeding van de opleiding Algemene ondernemersvaardigheden via de Rooi Pannen te Tilburg. Dit besluit is genomen op grond van het bij en krachtens de Wet op de reïntegratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) bepaalde. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft gedaagde bij besluit van 1 maart 2000 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De President van de Arrondissementsrechtbank te Breda heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij uitspraak van 23 mei 2000 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr A. Schreurs, advocaat te Tilburg, tegen deze uitspraak, voor zover daarbij het inleidend beroep ongegrond is verklaard, hoger beroep ingesteld en de Raad op de bij het beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te vernietigen. Gedaagde heeft bij schrijven van 28 augustus 2000 (met bijlagen) van verweer gediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 september 2000, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr Schreurs, voornoemd, als zijn raadsvrouw en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr H.J.A. Bos, werkzaam bij Gak Nederland B.V. II. MOTIVERING Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent gelet op de gedingstukken met juistheid in de aangevallen uitspraak is vermeld. Kortheidshalve vermeldt de Raad hier het volgende. Aan appellant zijn met ingang van 22 mei 1992 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanuit de gedachte dat hij de meeste kans zou maken om in het arbeidsproces te reïntegreren met werk dat hij thuis zou kunnen verrichten, heeft appellant gedaagde om toekenning van een computer met ISDN-aansluiting verzocht om zich op deze nieuwe manier van werken te kunnen oriënteren en scholing te volgen. In het kader van de besluitvorming door gedaagde heeft P. Haest, als consulent werkzaam bij Start Kans/Avo Arbeid, een haalbaarheidsonderzoek gedaan en een scholingsplan opgesteld. Daarbij is naar voren gekomen dat appellant voornemens was arbeid als zelfstandige te verrichten. Geadviseerd werd appellant met het oog daarop een aantal opleidingen te laten volgen en voorzieningen te verstrekken (waaronder de gevraagde personal computer), maar daarbij een rangorde aan te brengen, omdat uit de genoten vooropleiding onmogelijk kon worden afgeleid dat appellant de opleidingen aankon. Daarop is appellant bij primair besluit van 18 november 1999 op grond van het bepaalde in artikel 22 van de Wet REA in aanmerking gebracht voor de opleiding Algemene ondernemersvaardigheden en is hem meegedeeld dat het vervolgtraject zou worden ingezet zodra deze opleiding was afgerond. In de verschillende fases van dit geding heeft appellant in het bijzonder zich ertegen gekeerd dat hem niet al aanstonds een pc met ISDN- en internetaansluiting is toegekend door gedaagde. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde zijn standpunt gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad onderschrijft in grote lijnen de aan die beslissing ten grondslag gelegde overwegingen en voegt daaraan nog het volgende toe. Gedaagde heeft de aanvraag van appellant om een pc met ISDN- en internetaansluiting geplaatst tegen de achtergrond van diens verlangen om met werkzaamheden in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf inkomsten te verwerven. De Raad heeft geen reden die zienswijze van gedaagde voor onjuist te houden gelet op de hiervoor al vermelde rapportage van de consulent P. Haest. Ook de omstandigheid dat appellant al eerder als zelfstandige heeft getracht met een bedrijf dat T-shirts bedrukte inkomsten te verwerven wijst in die richting. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wet REA kan gedaagde aan de arbeidsgehandicapte bedoeld in artikel 10 van die wet -waaronder appellant- voorzieningen toekennen die strekken tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid in ieder geval worden verstaan: a. scholing of opleiding; b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen volgen van scholing of opleiding als bedoeld in onderdeel a; c. (...). De Raad merkt allereerst op dat de bij primair besluit van 18 november 1999 gedane toekenning van de vergoeding van opleidingskosten voor de opleiding algemene ondernemersvaardigheden door gedaagde terecht is gestoeld op het bepaalde in artikel 22 van de Wet REA. Deze wettelijke bepaling is in de plaats getreden van artikel 57, eerste lid, van de AAW (oud), waarbij aan de besturen van de toenmalige bedrijfsverenigingen de bevoegdheid was toegekend om zogeheten werkvoorzieningen te realiseren. De Raad heeft onder de vigeur van die bepaling in vaste jurisprudentie als zijn zienswijze kenbaar gemaakt dat het te ver voert om zonder meer en onder alle omstandigheden een voorziening ten behoeve van het volgen van onderwijs door een gehandicapte te beschouwen als een voorziening tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid in de zin van artikel 57, eerste lid van de AAW. Naar in 's Raads uitspraak van 8 oktober 1999, reg.nr. 99/3967 REA, ligt besloten kan vergoeding van de kosten, samenhangend met een opleiding, als voorziening in de zin van deze bepaling, in beginsel slechts aan de orde komen als daarvan met een redelijke mate van zekerheid valt te verwachten dat daarmee een adequate compensatie kan worden verkregen van het door de handicap veroorzaakt of dreigend verlies aan verdiencapaciteit. De Raad ziet geen reden dit uitgangspunt voor wat de toepassing van artikel 22 van de Wet REA betreft, te verlaten. Het hiervoor overwogene in aanmerking nemend onderschrijft de Raad de bij het bestreden besluit door gedaagde gehandhaafde keuze appellant eerst de opleiding algemene ondernemersvaardigheden te laten volgen en pas na het met succes doorlopen daarvan een beslissing te nemen over het vervolg(opleidings)traject met de noodzakelijke voorzieningen. Op grond van de daaromtrent in de gedingstukken voorkomende gegevens kan immers niet staande worden gehouden dat de vooropleiding van appellant en zijn werkervaring voldoende uitzicht boden om als zelfstandig ondernemer te kunnen functioneren en dat hij zonder meer in staat moest worden geacht met succes de daarvoor noodzakelijke opleidingen te volgen. Ook overigens acht de Raad de zienswijze van gedaagde dat de gevraagde voorzieningen voor appellant geen reëel perspectief op verwerving van een duurzaam verdienvermogen boden, voldoende onderbouwd door de daarop betrekking hebbende vanwege gedaagde bijgebrachte eenduidige onderzoeksbevindingen. In het licht van voormeld vereiste dat de te treffen voorzieningen een adequate compensatie moeten bieden voor het door de handicap van appellant veroorzaakte verlies aan verdiencapaciteit, ziet de Raad de bij het bestreden besluit door gedaagde gevolgde stapsgewijze behandeling van appellants aanvraag derhalve de (terughoudende) rechterlijke toetsing doorstaan. Terecht is er in de aangevallen uitspraak op gewezen dat die benadering ook in het belang van appellant is. Ten slotte overweegt de Raad, in navolging van hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak is overwogen, dat een beslissing over de vraag of appellant op grond van het bepaalde in de Wet REA in aanmerking kan komen voor een pc met ISDN- en internetaansluiting, gelet op het hiervoor overwogene en in aanmerking genomen dat voor het volgen van de opleiding algemene ondernemersvaardigheden de beschikking over een pc thuis niet noodzakelijk is, eerst aan de orde komt binnen de besluitvorming over het vervolgtraject, nadat appellant deze opleiding met succes heeft afgerond. Aan de partijen mede verdeeld houdende vraag of een eventuele toekenning alsdan op grond van artikel 22 van de Wet REA dan wel in verband met de toepassing van artikel 30 van die wet heeft plaats te vinden, komt de Raad derhalve thans niet toe. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en mr D.J. van der Vos en mr R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2000. (get.) M.I. 't Hooft. (get.) A.H. Huls. AB